Woordenschat H4 les 1

Woordenschat H4
Woorden met meerdere betekenissen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat H4
Woorden met meerdere betekenissen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
* Je leert nieuwe moeilijke woorden.

*Je leert de betekenis van woorden met meerdere betekenissen afleiden uit een tekst.

* Je kunt de juiste betekenis in een woordenboek opzoeken.

Slide 2 - Tekstslide

Homoniem=

Een woord met meerdere betekenissen.

Slide 3 - Tekstslide

Noem een woord met meerdere betekenissen

Slide 4 - Woordweb

Woorden met meerdere betekenissen in een tekst.
Lees de tekst goed, want vaak kun je aan de rest van de tekst zien welke betekenis wordt bedoeld. Bijvoorbeeld:
– De juryleden prijzen de winnaar. Ze vinden het vooral knap dat hij het lied zelf geschreven heeft.
Prijzen is hier niet het meervoud van prijs (hoeveel iets kost of iets wat je kunt winnen).
Prijzen is hier een werkwoord dat betekent: zeggen dat iemand of iets heel goed is.

Slide 5 - Tekstslide

Opzoeken in een woordenboek
Als je een (online)woordenboek gebruikt, moet je goed kijken welke betekenis in de zin past. Je leest dit in het woordenboek:
alternatief = 1 andere mogelijkheid; 2 anders dan anders, apart

– Als er veel files staan, is de trein een goed alternatief voor de auto. = betekenis 1
– Ik vind het wel leuk dat Laura zich zo alternatief kleedt. = betekenis 2

Slide 6 - Tekstslide

Een woord met meerdere betekenissen is een:
A
Antoniem
B
Synoniem
C
Homoniem
D
Acroniem

Slide 7 - Quizvraag

Wat is geen homoniem?
A
bank
B
muis
C
telefoon
D
meer

Slide 8 - Quizvraag

Homoniem of niet?
Kussen
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag


‘Homoniemen:
In de krant staat een artikel met als KOP: hond redt kat.
KOP is een homoniem. Wat betekent kop in deze zin?
A
hoofd van een dier
B
drinkbeker
C
titel van een tekst

Slide 10 - Quizvraag

Wat is GEEN homoniem voor 'toets'?
A
proef
B
indrukbaar 'blokje'
C
kleed

Slide 11 - Quizvraag

Soms zijn er meerdere betekenissen bij een woord? Hoe weet je of je de goede betekenis hebt?
A
Je moet kijken in de tekst welke betekenis het beste past.
B
De eerste betekenis komt het meest voor, die is bijna altijd goed
C
Je moet gewoon gokken
D
Dit kun je eigenlijk nooit weten

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de homoniemen?
(2 antwoorden mogelijk)
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

Aan het werk
Woordenschat H4
bladzijde 102
opdracht 1 en 2 maken

Slide 14 - Tekstslide

Quiz
Het aantal goede antwoorden bepaalt welke huiswerkopdrachten je gaat maken. Doe je best! 

Houd goed bij hoeveel vragen je goed hebt! Dit moet je straks weten.

De quiz gaat over de moeilijke woorden van dit hoofdstuk.

Slide 15 - Tekstslide

Welk woord past op de puntjes?
Mijn ..... is om de award te winnen.
A
delegatie
B
amputatie
C
missie
D
inspiratie

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent delegatie?
A
een groep mensen die namens een grotere groep komt
B
een belangrijke groep mensen
C
een kleine groep mensen

Slide 17 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het woord.
opgeleverd - Als je hard werkt, zal dat altijd wat ........

Slide 18 - Open vraag

Een prothese is een kunststof lichaamsdeel dat het echte vervangt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het tegengestelde van: consument?
A
winkelier
B
producent
C
klant
D
student

Slide 20 - Quizvraag

mogelijkheid
bijzondere opdracht
een lichaamsdeel afzetten
buitengewoon, geweldig
zonder te letten op
de optie
de missie
amputeren
fenomenale
ongeacht

Slide 21 - Sleepvraag

Beschrijf in je eigen woorden wat diversiteit betekent

Slide 22 - Open vraag

Huiswerk
Hoeveel vragen had je goed van de quiz?

0-3 goed --> maak opdracht 1 - 3 - 4
4-6 goed --> maak opdracht 1 en 2
Woordenschat H4 bladzijde 102


Slide 23 - Tekstslide

Extra informatie
Iets opzoeken in een woordenboek, hoe doe je dat?
* Het is belangrijk dat je het alfabet goed kent.
* Je let altijd op de eerste letter, daarna ga je naar de tweede letter kijken om het woord te vinden.
* Zit de letter in het midden van het alfabet, zoek dan ook middenin het woordenboek.

Slide 24 - Tekstslide

Door deze lesactiviteiten heb ik mijn woordenschat vergroot.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll