Dag 7

Thema 3
Wonen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 3
Wonen

Slide 1 - Tekstslide

de kleur
  • Rood, blauw en groen zijn kleuren.
  • de kleur - de kleuren
  • zin: Een tomaat heeft een rode kleur
34

Slide 2 - Tekstslide

laten
  • > niet doen
  •  werkwoord
  • zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
  • > zal het gaan doen
  • zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.
35

Slide 3 - Tekstslide

liggen
  • niet staan of zitten
  • werkwoord
  • zin: Ik lig op de bank.
  • zin: De boeken liggen op tafel.
  • zin: Wat ligt daar op de vloer?
36

Slide 4 - Tekstslide

met
  • samen met iets of iemand.
  • zin: Ik wil graag een patatje met, alstublieft!
  • zin: Ik ga met mijn vriend naar het zwembad. 
38

Slide 5 - Tekstslide

naast
  • aan de zijkant van iets of iemand
  • zin:  De kat zit naast de mand.
  • zin: Ik zit naast mijn vriend.
39

Slide 6 - Tekstslide

Wat is jou lievelingskleur?

Slide 7 - Open vraag

Dag 5
34
Wat hoort er bij laten?
laten
laaten

Slide 8 - Sleepvraag

Maak een zin met:
werkwoord: laten
Dag 5
34

Slide 9 - Open vraag

A- Hij laat de bal vallen.
B - Jij laten het eten staan.
C - Ik laat mijn fiets thuis.
D - Wij laaten geen mensen binnen.
Dag 5
34
A
A - goed B - goed C - goed D - fout
B
A - fout B - goed C - goed D - goed
C
A - goed B - fout C - goed D - goed
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 10 - Quizvraag

A - Ik lig overal te slapen
B -Hij ligt overal onder de stoelen.
C - Ligt jij in je eigen bed?
D - Zij liggen nooit op straat.
Dag 5
35
A
A - goed B - goed C - fout D - fout
B
A - goed B - goed C - fout D - goed
C
A - goed B - goed C - goed D - fout
D
A - goed B - fout C - goed D - fout

Slide 11 - Quizvraag

A - Netjes = schoon en opgeruimd.
B - Netjes = goede manieren hebben.
C - Netjes = iemand bedanken.
D - Netjes = mijn kamer opruimen.
Dag 5
39
A
A - waar B - waar C - waar D - niet waar
B
A - waar B - waar C - niet waar D - waar
C
A - waar B - waar C - waar D - waar
D
A - waar B - niet waar C - waar D - waar

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met:
werkwoord: lopen - naast
Dag 5
36-38

Slide 13 - Open vraag

Ik ............ niet door mijn ........., want er liggen ............ dingen op de grond.
Dag 5
36
A
lig - kamer - overal
B
loop - kamer - dieren
C
loop - kamer - overal
D
loopt - kamer - overal

Slide 14 - Quizvraag

Ik loop ........ mijn
vriend ......... mij ..........
de Eifeltoren ...........
Dag 5
36
A
met - naast - onder - in
B
met - met - onder - door
C
met - naast - onder - door
D
achter - naast - in - door

Slide 15 - Quizvraag

Ik loop ........ mijn vriend .........
mij .......... de Eifeltoren ...........
Dag 5
36

Slide 16 - Open vraag

Dag 1

Slide 17 - Tekstslide