In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
voeding en vertering
Slide 1 - Tekstslide
Verschillende huishoudens hebben verschillende voedingsgewoontes. Wat betekent het wanneer je halal eet?
A
Dan eet je alleen in de gebedshal
B
Dan eet je volgens de islamitische eisen
C
Je eet dan geen dieren die herkauwers zijn
D
dan eet je geen vlees
Slide 2 - Quizvraag
Veganisme betekent....?
A
dat je geen varken eet
B
dat je elke maaltijd aardappels-vlees-groente eet
C
dat je volgens de Schijf van Vijf eet
D
dat je geen dierlijke producten gebruikt
Slide 3 - Quizvraag
Welke is geen plantaardig product
A
Een biologische burger van vleesvervangers
B
een pak multivitaminen
C
Een appeltaart met slagroom
D
een katoenen hemd
Slide 4 - Quizvraag
Beschermende voedingsstoffen zijn
A
Vetten, mineralen en vitamines
B
Vitamines en mineralen
C
Koolhydraten, mineralen en vitamines
D
Vetten en vitamines
Slide 5 - Quizvraag
Voedingsvezels zijn voedingsstoffen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quizvraag
In onze voeding zitten voedingsstoffen. Sommige voedingsstoffen leveren energie, andere voedingsstoffen leveren geen energie. Welk van de volgende rijtjes voedingsstoffen bevatten uitsluitend energieleverende voedingsstoffen?
A
Alcohol, koolhydraten en vitamines
B
Koolhydraten, vetten en eiwitten
C
Eiwitten, koolhydraten en mineralen
D
Mineralen, vetten en water
Slide 7 - Quizvraag
"Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van je voedingsmiddelen." Voorbeelden van voedingsstoffen zijn dus:
A
appels, komkommers, sla
B
hamlapjes, kippenbouten, eieren
C
meel, suiker, melk
D
koolhydraten, eiwitten, vetten
Slide 8 - Quizvraag
Voedingsstoffen zijn
A
De bruikbare bestanddelen uit wat je eet
B
De producten die je eet
Slide 9 - Quizvraag
Wat is verteren?
A
Het eten van voedsel
B
Het opnemen van voedingsstoffen
C
Het kleiner maken van voedsel zodat je het kan opnemen
D
voedingsstoffen van afval stoffen scheiden
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de rol van voedingsvezels bij vertering?
A
zorgen voor oppervlakte vergroting
B
zorgen voor een goede darmwerking
C
helpen bij vertering van vet
D
helpen bij vertering van koolhydraten
Slide 11 - Quizvraag
Vezels zijn verteerbaar
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Door goed te kauwen beinvloed je de snelheid van het verteren van je eten. Wat gebeurt er met de snelheid van het verteren?
A
sneller
B
langzamer
C
geen effect
D
geen idee
Slide 13 - Quizvraag
9. Wat is de (spijs)vertering?
A
Het kleiner maken van voedsel
B
Het opnemen van voedingsstoffen
C
Het verbranden van suiker
D
Het produceren van urine
Slide 14 - Quizvraag
In de mond begint de vertering?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Op het etiket van de verpakking van een voedingsmiddel staat hoeveel kilocalorieën(kcal) of kiloJoule (kJ) het product bevat. Wat betekent dat?
A
Hoeveel energie je uit het voedingsmiddel kan halen
B
Calorieën zijn een voedingsstof
C
Hoe goed het product te verteren is
D
Hoe veel je aankomt van het voedingsmiddel
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de schijf van vijf?
A
Hulpmiddel voor ongezond eten
B
Hulpmiddel voor het eten van goed en gevarieerd voedsel.
C
Hulpmiddel voor het eten van ongevarieerd voedsel
D
Hulpmiddel voor het op de juiste manier bewaren van voedingsmiddelen
Slide 17 - Quizvraag
Misschien snap je alles al en haal je een 10, misschien heb ik iets nog niet helemaal goed uitgelegd. Waarover wil je nog een keer of meer uitleg?
Slide 18 - Open vraag
Wat vind je het meest interessant aan voeding en vertering?