Blits les 23

Blits les 23
Je kunt beeld-, staaf- en kolomgrafieken:

- herkennen en benoemen
- lezen en begrijpen

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BasisschoolGroep 6

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blits les 23
Je kunt beeld-, staaf- en kolomgrafieken:

- herkennen en benoemen
- lezen en begrijpen

Slide 1 - Tekstslide

"Kom Hannes, het wordt tijd om naar huis te gaan."Pap loopt het pad naar de uitgang al in. "Hè, jammer," zegt Hannes. "Mag ik nog één keer...?" "Nee Hannes, pap heeft gelijk," zegt mam. "We stoppen ermee. Het is mooi geweest." 
Voor Hannes is de dag veel te snel voorbij gegaan. "Bij de uitgang mag je nog een ijsje kopen," zegt mam om hem te troosten. "En iets leuks kopen voor thuis," zegt Hannes. 
En dat doen ze. 

Slide 2 - Tekstslide

Grafieken
De ijscoman deed vandaag goede zaken. Hij was nieuwsgierig hoe oud de kinderen waren die een ijsje bij hem kochten. De ijscoman is gek op het bijhouden van allerlei aantallen. Van die aantallen maakt hij een overzicht in een grafiek. 

Een grafiek is een tekening met lijnen of figuurtjes. Een grafiek maakt informatie overzichtelijk. Het laat zien hoe iets is veranderd, bijvoorbeeld de leeftijd van kinderen die ijsjes kopen. 

Een grafiek heeft een titel, zodat je weet waar de grafiek over gaat. 
Langs de grafiek staat wat je kunt zien, bijvoorbeeld welke leeftijd en het aantal kinderen. 


Slide 3 - Tekstslide

Beeldgrafiek
Een beeldgrafiek geeft de aantallen in plaatjes.
Daarmee kun je heel handig aantallen vergelijken. 



Waar gaat grafiek 1 over?
Wat betekenen die smileys?
Hoeveel kinderen van 11 jaar hebben een 
ijsje gekocht?

Slide 4 - Tekstslide

Staafgrafiek
Een staafgrafiek geeft de aantallen in staven
Hoe langer de staaf, hoe groter het getal. 
Bij een staafgrafiek liggen de staven. 




Hoeveel kinderen van 12 jaar hebben één of mee ijsjes gekocht? 
En hoeveel kinderen van 4? Waarom is dit aantal zo laag?

Slide 5 - Tekstslide

Kolomgrafiek
Een kolomgrafiek heeft ook staven
alleen staan die rechtop.





Hoeveel kinderen van 6 jaar hebben één of meer ijsjes gekocht?
Welke grafiek vind jij het duidelijkst? 

Slide 6 - Tekstslide

Opgave 1. Bekijk bron 1.
Hoe noemen we dit soort grafieken?

Slide 7 - Open vraag

Wat stelt zo'n blikje voor in de grafiek?

Slide 8 - Open vraag

Hoeveel zakjes snoep en blikjes frisdrank werden er op woensdag bij elkaar verkocht?
A
10
B
100
C
50
D
20

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel blikjes frisdrank werden er op zaterdag meer verkocht dan op vrijdag?
A
10
B
100
C
50
D
20

Slide 10 - Quizvraag

Op welke 2 dagen werd er het meest verkocht?
A
maandag en dinsdag
B
dinsdag en donderdag
C
woensdag en vrijdag
D
woensdag en zaterdag.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe komt dat denk je?

Slide 12 - Open vraag

Opgave 2. Bekijk bron 2.
Hoe noemen we dit soort grafieken?

Slide 13 - Open vraag

In de souvenirshop werden meer sleutelhangers dan knuffels verkocht. Hoeveel meer?
A
10
B
30
C
50
D
20

Slide 14 - Quizvraag

Van welk product werden er deze maand het minst verkocht?

Slide 15 - Open vraag

Hoeveel posters werden er verkocht?
A
15
B
18
C
22
D
27

Slide 16 - Quizvraag

Er werden minder boekjes verkocht dan sleutelhangers. Hoeveel minder?
A
10
B
20
C
22
D
28

Slide 17 - Quizvraag

Opgave 3. Bekijk bron 3.
Hoe noemen we dit soort grafieken?

Slide 18 - Open vraag

Petra heeft bijgehouden hoeveel jongens en meisjes er iedere maand in de achtbaan gingen. In welke maand gingen er zo'n 500 meisjes meer in de achtbaan dan jongens?

Slide 19 - Open vraag

In welke maand gingen er evenveel jongens als meisjes in de achtbaan?

Slide 20 - Open vraag

In juli gingen er meer jongens dan meisjes in de achtbaan. Hoeveel meer?

Slide 21 - Open vraag

Opgave 4. Bekijk bron 4.
Hannes kiest 4 ansichtkaarten uit, zijn moeder 7 en vader maar 2. Voor oma namen ze 3 kaarten mee. Welke grafiek geeft dat goed weer?
A
A
B
B
C
C

Slide 22 - Quizvraag

Klopt het aantal ansichtkaarten van oma in grafiek C? Waarom wel / niet?

Slide 23 - Open vraag

Als vader 2, moeder 7, Hannes 5 en oma 2 kaarten hadden gekocht, welke grafiek was dan juist geweest?
A
A
B
B
C
C

Slide 24 - Quizvraag

Waarvan zou je zelf een grafiek kunnen maken?

Slide 25 - Open vraag