dierlijkecel 5

Wat zijn al deze kabels?
A
Cytoskelet
B
Membraan
C
Celdraden
D
Spiercellen
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag in interactieve video
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat zijn al deze kabels?
A
Cytoskelet
B
Membraan
C
Celdraden
D
Spiercellen

Slide 1 - Quizvraag

Wat zijn centrosomen?
A
Centriolen
B
Microtubuli
C
chromosomen
D
chromatiden

Slide 2 - Quizvraag

de dierlijke cel 5

Slide 3 - Tekstslide

Doel van de les
Op het einde van de les ken je de bouw, de eigenschappen en de functie van het ribosoom, centrosoom en het cytoskelet

Slide 4 - Tekstslide

Welke cel organellen weet je nog uit de vorige lessen?

Slide 5 - Woordweb

Door welk organel worden de blaasjes opgenomen en afgesnoerd?
A
Golgi-apparaat
B
Vacuole
C
Chloroplast
D
Cytoskelet

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 9:
Welk onderdeel wordt met een X aangegeven?
A
Cytoplasma
B
Celmembraan
C
Celwand
D
Cytoskelet

Slide 7 - Quizvraag

mitochondrium
golgi systeem
endoplasmatisch reticulum 
lysosoom
centrosoom
rol bij celdeling
blaasje met verteringsenzymen
transport en bewerking van eiwitten
energie productie
transport van eiwitten die de cel verlaten

Slide 8 - Sleepvraag

Golgi-systeem
Centrosoom
Chromosoom
Lysosoom
Mitochondrie

Slide 9 - Sleepvraag

welke celorganellen hadden te maken met de eiwit productie?

Slide 10 - Woordweb

Wat weet je nog over de ribosomen?

Slide 11 - Open vraag

 Bouw van het ribosoom
  •  kleine korrelvormige structuren
  • een grote en een kleine subeenheid en uit rRNA en proteïnen
  • los voor in het cytoplasma of zijn gebonden aan het ER.

Slide 12 - Tekstslide

Wat doen ribosomen?
A
RNA aflezen en eiwitten maken
B
DNA aflezen en eiwitten maken
C
RNA aflezen en vetzuren maken
D
RNA aflezen en koolhydraten maken

Slide 13 - Quizvraag

Bewerkt eiwitten na het ribosoom
A
celkern
B
golgi-systeem
C
ER
D
mitochondriën

Slide 14 - Quizvraag

Het ruwe endoplasmatisch reticulum bevat de ribosomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

In een cel komen 3 types RNA voor: mRNA, tRNA, rRNA (ribosomaal = onderdeel van het ribosoom). Welke uitspraak is juist?
A
Alleen mRNA wordt gesynthetiseerd door transcriptie
B
Alleen mRNA en tRNA komen tot stand via transcriptie
C
Alle RNA types spelen een rol bij transcriptie
D
De 3 types RNA worden aangemaakt via transcriptie

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de functie van ribosomen?
A
transport
B
stofwisseling
C
eiwit synthese
D
transcriptie

Slide 17 - Quizvraag

Wat maken ribosomen?
A
cytoplasma
B
eiwitten
C
glucose
D
DNA

Slide 18 - Quizvraag

Wat brengt aminozuren naar de ribosomen?
A
mRNA
B
rRNA
C
tRNA

Slide 19 - Quizvraag

Wat wil de r in rRNA zeggen?

Slide 20 - Open vraag

Wat zijn proteïnen?

Slide 21 - Open vraag

Wat is de functie van de ribosomen?

Slide 22 - Open vraag

eigenschappen en functie van ribosomen
  •  is een moleculair complex van eiwitten en ribosomaal RNA 
  •   centrale plaats vormt van eiwitsynthese
  •  in grote aantallen voor in  alle levende cellen.
  • spelen een rol bij het maken van eiwitten
  • decoderen de bouwplannen van de eiwitten 
  • DNA van de chromosomen en zetten deze informatie om in eiwitten.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Bouw van het centrosoom
  • In alle dierlijke cellen 
  • twee staafjes 
  • in de buurt van de nucleus.
  • loodrecht op elkaar
  • bestaan uit microtubuli (=microbuisjes) 




Slide 25 - Tekstslide

 Eigenschappen van het centrosoom

  • Bij de kerndeling verdubbelt het centroom
  • langzaam naar één kant van de kern
  •  een structuur van draden, de spoelfiguur
  • Als de centrosomen elk aan één kant van de kern aangekomen zijn
  • een netwerk van draden dat de gehele kern omspant
  • de chromosomen in de cel  in het midden
3.3.8.3 De functie van het centrosoom
De centriolen spelen een belangrijke rol tijdens de celdeling.

Slide 26 - Tekstslide

De functie van het centrosoom


een belangrijke rol tijdens de celdeling.

Slide 27 - Tekstslide

Bouw van het cytoskelet
  • een complex netwerk van proteïnevezels o.a. microtubili
  •  de structuur en vorm van de cel.
  






Slide 28 - Tekstslide

Eigenschappen van het cytoskelet

  • Het celmembraan geeft stevigheid aan de cel, maar dat is niet voldoende
  • Er is nog een extra intern skelet nodig
  • flexibel genoeg is om vormverandering door externe invloed ongedaan te maken en om beweging mogelijk te maken
  • een framewerk dat door de hele cel heen loopt. 
  • een vaste vorm en biedt weerstand tegen krachten van buitenaf

Slide 29 - Tekstslide

De functie van het cytoskelet
  • bepaald de verplaatsing van organellen in de cel
  • speelt een rol bij de celdeling
  • is van belang bij de voortbeweging van cellen.


Slide 30 - Tekstslide

Waar is dit een functie van?

Voortbeweging
A
Cytoplasma
B
Cytoskelet
C
Celwand

Slide 31 - Quizvraag

Welk nr. is het centrosoom en wat doet die?
A
nr 4: het zorgt voor spiraliseren van DNA
B
nr 13: het zorgt voor spiraliseren van DNA
C
nr 13: het zorgt voor uit elkaar trekken van chromosomen
D
nr 9: het zorgt voor uit elkaar trekken van chromosomen

Slide 32 - Quizvraag