4HAVO 8.2: Politiek-maatschappelijke stromingen

8.2: Politiek-maatschappelijke stromingen 

K.A.: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

8.2: Politiek-maatschappelijke stromingen 

K.A.: de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Slide 1 - Tekstslide

Leervragen:
1. Hoe kwam het liberalisme, nationalisme en conservatisme op?
2. Hoe ontstonden nieuwe natiestaten en een agressief nationalisme?
3. Hoe kwam het socialisme op en hoe raakte het verdeeld? 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Liberalisme, nationalisme en conservatisme 
  • Congres van Wenen (1814 - 1815).
  • Wie: overwinnende mogendheden (Pruisen, Oostenrijk, Rusland en Groot-Brittannië)
  • Wanneer: na de val van Napoleon
  • Waarom (doel): Machtsevenwicht in Europa zodat Frankrijk de vrede niet opnieuw kon bedreigen.  

Slide 4 - Tekstslide

Liberalisme, nationalisme & conservatisme
  • Praktijk: Frankrijk: monarchie - Nederland: monarchie & kreeg Zuidelijke Nederlanden (latere België) - Duitsland: los verbond van meerdere monarchieën, waaronder twee grote mogendheden: Pruisen (Noorden) & Habsburgse keizerrijk (Oostenrijk) 
  • Reden: Frankrijk in toom houden!
  • Italië verdeeld tussen koningen, hertogen en paus; noorden bij Habsburgse rijk

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Liberalisme
  • Niet precies als tijd ancien régime, máár: voorrechten adel & kerk hersteld, burgerrechten beperkt
  • Gevolg: ontstaan politiek-maatschappelijke stromingen met eigen opvattingen over staat & maatschappij.
  • Liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme & feminisme (feminisme & confessionalisme bespreken we in 8.4)


Slide 7 - Tekstslide

Liberalisme is een
politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar
A
één volk
B
vrijheid
C
een natiestaat
D
meer gelijkheid

Slide 8 - Quizvraag

Nationalisme is een politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
de vorming van een natiestaat
D
behoud van bestaande toestanden

Slide 9 - Quizvraag

Conservatisme is een politiek-maatschappelijke stroming die streeft naar
A
gelijke behandeling man / vrouw
B
gelijkheid
C
een natiestaat
D
behoud van bestaande toestanden

Slide 10 - Quizvraag

Liberalisme
  • Liberale ideeën kwamen voort uit Verlichting & democratische revoluties
  • Willen grondwet: 1)macht koning beperken 2)burgerrechten garanderen
  • Regering moet ondergeschikt zijn aan gekozen volksvertegenwoordiging
  • Wet moet voor iedereen gelijk zijn
  • Vrijheid individu (dus géén overheidsbemoeienis economie
    🡪 laissez-faire, economisch liberalisme)
  • Vrije marktprincipe: op basis van vraag & aanbod (beste voor groei van de welvaart!)


Slide 11 - Tekstslide

Nationalisme
  • Volkeren hebben recht op eigen staat (natiestaat)
  • Verbonden door taal, geschiedenis, cultuur 🡪 moeten volgens nationalisten daarom verenigd zijn in onafhankelijke staat.
  • Congres Wenen hield geen rekening met nationale gevoelens 🡪 leidde tot frustratie bij o.a. Duitsland en Italië.

Slide 12 - Tekstslide

Conservatisme
  • Vrijheid & gelijkheid = gevaarlijk (verwijzen naar Franse Revolutie). 
  • Leiding: kerk, adel, monarchie & leger.  

Slide 13 - Tekstslide

Geef nu antwoord op de onderstaande vragen. Nummer ze in je antwoord:
1. Noem vier uitgangspunten van het liberalisme.
2. Leg uit wat het 'kernidee' van het nationalisme was.
3. Welke standen / klassen zullen waarschijnlijk conservatief zijn?

Slide 14 - Open vraag

Nieuwe natiestaten en agressief nationalisme
  • Opnieuw opstanden tegen machthebbers
  • 1848: opstand Parijs 🡪 FA uiteindelijk een republiek
  • NL: 1830: België onafhankelijk (1848: Thorbecke (liberaal) stelt nieuwe grondwet op: macht Willem II beperkt)
  • 1859 – 1870: Italiaanse eenwording
  • Bismarck (conservatieve kanselier): Maakt handig gebruik van het nationalisme. D.m.v. oorlogen weet hij Duitsland te verenigen o.l.v. Pruisen (1871: Duitse Keizerrijk).

Slide 15 - Tekstslide

In je TB op blz. 100 staat dat 'aan het eind van de 19e eeuw groeide in heel Europa een nieuw, agressief nationalisme, dat het eigen volk verheerlijkte en andere volken als minderwaardig beschouwde'. Zoek op internet het begrip 'Hermannsdenkmal' op en leg uit waarom dit gezien kan worden als een voorbeeld van agressief nationalisme.

Slide 16 - Open vraag

Socialisme
  • Arbeiders 
  • Gelijkheid
  • Bestreden verschillen in macht en inkomen  
  • 2e helft 19e eeuw: massabeweging (industriële arbeidersklasse)
  • SPD (Sozialdemokratische Partei Deutschlands): Karl Marx
  • Bekijk nu eerst het filmpje van Karl Marx. Daarna volgen een aantal vragen. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Zijn de volgende uitspraken volgens Karl Marx waar of niet waar?

De arbeider werkt mee aan zijn eigen ondergang.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Meerwaarde is de waarde die loonarbeid toevoegt aan de productie, boven de waarde die als loon wordt uitgekeerd. Dit is volgens Marx de verklaring voor het verschijnsel 'winst'.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Marx schreef onder andere 'Het Kapitaal' en 'Beginselen van het communisme'
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Volgens Marx kunnen de arbeiders het alleen beter krijgen wanneer ze een wereldwijde revolutie ontketenen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Socialisme 
  • Proletariaat moet macht grijpen: kapitalisme afschaffen - bedrijven eigendom van staat
  • Gevolgen: productie voor behoeften mens i.p.v. winst - internationale arbeiderssolidariteit
  • Verbonden met alle arbeiders ter wereld: samen kapitalisme bestrijden
  • Anti-nationalisme: arbeiders geen bezit, dus ook geen vaderland


Slide 23 - Tekstslide

Socialisme
  • Ontstaat vanaf 1900 een gematigde socialistische groep (reformisten): Lot arbeiders kan wél binnen bestaande maatschappij verbeteren
  • Aanvaarden parlementaire democratie
  • Doelen bereiken via politieke partijen
  • 1919 definitieve breuk: gematigde sociaaldemocraten (parlementairen)
       vs. revolutionaire communisme (revolutionairen)

Slide 24 - Tekstslide

Opdrachten bij paragraaf 8.2: 
  1. Open de Classroom. Hier is een nieuwe opdracht aangemaakt met een opdrachtenblad behorend bij paragraaf 8.2 
  2. Je krijgt van mij een personage toegewezen. Bepaal in het opdrachtenblad  of deze persoon liberaal, nationalistisch of socialistisch is. 
  3. Op de tweede bladzijde van de opdracht staan 28 begrippen / personen / gebeurtenissen. Vul in elk vakje in of het begrip / persoon / gebeurtenis bij het liberalisme, nationalisme of socialisme hoort. Doe dit door een ‘L’, ‘N’ of ‘S’ per vakje te noteren. Lever in via de Classroom. 

Slide 25 - Tekstslide