Fictie - les 17 en 18

9 mei 2025
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

9 mei 2025

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • PWS presentaties
  • Uitleg / herhaling
  • Lezen
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Wat is fictie?
A
Alle verzonnen verhalen
B
Een verhaal dat waargebeurd is
C
Nieuwsberichten

Slide 3 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
Het boek 'Pizzamaffia'
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 4 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
De Volkskrant
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 5 - Quizvraag

Fictie of non-fictie?
Een verhaal over draken.
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 6 - Quizvraag

Personages
In de fictiebegrippen hebben we het over personages als we het over personen hebben en dan hebben we er twee:
  • Karakter
  • Type

Slide 7 - Tekstslide

Personages - Karakter

  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 8 - Tekstslide

Personages - Karakter
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn
  • (is niet alleen maar goed of slecht);
  • hij maakt een ontwikkeling door;
  • kan keuzes maken;
  • lijkt op een echt mens.

Slide 9 - Tekstslide

Personages - Karakter
Hoofdpersoon (= karakter):
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 10 - Tekstslide

Personages - Type
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar;
  • zijn vaak oppervlakkig;
  • Clichématig

Slide 11 - Tekstslide

Personages - Type
Bijpersoon (=type)
  • je komt weinig te weten;
  • je komt alleen te weten over een bijpersoon wat de hoofdpersoon hierover vertelt.

Slide 12 - Tekstslide

Type of karakter:
De heks heeft een grote neus.
A
Type
B
Karakter

Slide 13 - Quizvraag

Type of karakter:
Frank maakte het uit met zijn vriendin. Hij was het zat de manier waarop zij met zijn vrienden omging.
A
Type
B
Karakter

Slide 14 - Quizvraag

Type of karakter:
Het was donderdagavond. Lieke zat sip op de bank. Ze voelde zich niet lekker, wist niet zo goed waarom. Maar het voelde alsof ze een steen in haar maag had. De hele situatie zat haar niet lekker.
A
Type
B
Karakter

Slide 15 - Quizvraag

Type of karakter:
De beste vriend van Max zit aan de telefoon met Max. Hij wil weten of hij nog wat van de Jumbo mee moet nemen, voor hij naar Max fietst.
A
Type
B
Karakter

Slide 16 - Quizvraag

Personages - beschrijving
Je kunt personages beschrijven aan de hand van:
  • Uiterlijk (wat kan je aan de persoon zien)
  • Karaktereigenschappen (hoe is een persoon)
  • Relaties met andere personages




Slide 17 - Tekstslide

Lezen 
We gaan beginnen met 3Pak. 
- Lees mee, je moet opletten, je kan zomaar de beurt krijgen. Weet je niet waar we zijn, moet je overschrijven.

- Straks moet je iets kunnen vertellen over het personage (Philip). 

Slide 18 - Tekstslide

Personage beschrijving
Schrijf dit voor jezelf op.
Wat weten we over Philip?
  • Uiterlijk? 
  • Karaktereigenschappen? 
  • Relaties met andere personages?
  • Is Philip een karakter of een type? Leg uit waarom.




Slide 19 - Tekstslide

Omgeving
Een verhaal speelt zich altijd af in een bepaalde omgeving. 
Ander woord voor omgeving is setting.
Doel van de omgeving: Het creëren van sfeer
- Overeenkomend
- Tegenstellend

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Maken les 17 
  • Opdracht 1 t/m 7
Maken les 18
  • Opdracht 2, 3, 5, 6, 7

Slide 21 - Tekstslide