blok 4 Lezen opdracht 1/2/3 1V

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze week: 
Afronden Over taal blok 4, 5 en 6
Leesvaardigheid, blok 4

Slide 2 - Tekstslide

Stof toets Lezen blok 1 t/m 4: 
Leesvaardigheid blok 1 t/m blok 4 
Hoe bereid je je voor?
- Door goed mee te doen tijdens de les en de opdrachten te maken
Herhaal de blokken 1, 2 en 3
- Door de theorie in de gele kaders van alle blokken goed te bestuderen. Tip: maak een samenvatting van de theorie! 
-

Slide 3 - Tekstslide

Nieuw = Blok 4 
Leesstrategie 1: oriënterend lezen 
Leesstrategie 2: globaal lezen 

Wat is het verschil?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een tekst globaal lezen of oriënterend lezen

Slide 5 - Open vraag

Globaal lezen: 
Strategie die je gebruikt om vast te stellen wat de belangrijkste informatie is. 

Oriënterend lezen:
Strategie waarmee je snel vaststelt waar een tekst over gaat. 

Slide 6 - Tekstslide

Globaal lezen 
Je gaat op zoek naar de hoofdzaken, de belangrijkste informatie uit de tekst. Je let niet op de bijzaken: voorbeelden en toelichting van de hoofdzaken. 
Werkwijze:
1. Je leest de eerste alinea 
2. Je leest de kernzinnen van de alinea's
3. Je leest de laatste alinea 

Slide 7 - Tekstslide

Leesstrategie 1: oriënterend lezen 
Leesstrategie 2: globaal lezen 
Leesstrategie 3: intensief lezen 


Slide 8 - Tekstslide

Intensief lezen 
Bij intensief lezen, lees je de hele tekst, om het onderwerp zo compleet mogelijk te begrijpen. 
Je doet bij intensief lezen het volgende: 
- Je gaat na, wat is het onderwerp?
- Je gaat na, wat zijn de deelonderwerpen van elke alinea? 
- Je gaat na, wat is het verband tussen de alinea's?
- Je zoekt  de belangrijkste boodschap van de tekst
- Moeilijke zinnen herhaal je
- Woorden die je niet kent, zoek je op in het woordenboek

Slide 9 - Tekstslide

Bij intensief lezen lees je:
A
De hele tekst grondig, je weet het onderwerp en de deelonderwerpen
B
Je leest de titel en kopjes en weet het onderwerp
C
Je leest de eerste en laatste alinea en de kernzinnen
D
Je bestudeert de tekst en stelt er vragen bij. Je kunt belangrijke delen leren

Slide 10 - Quizvraag

Bij globaal lezen lees je:
A
De hele tekst grondig, je weet het onderwerp en de deelonderwerpen
B
Je leest de titel en kopjes en weet het onderwerp
C
Je leest de eerste en laatste alinea en de kernzinnen
D
Je bestudeert de tekst en stelt er vragen bij. Je kunt belangrijke delen leren

Slide 11 - Quizvraag

Bij oriënterend lezen lees je:
A
De hele tekst grondig, je weet het onderwerp en de deelonderwerpen
B
Je leest de titel en kopjes en weet het onderwerp
C
Je leest de eerste en laatste alinea en de kernzinnen
D
Je bestudeert de tekst en stelt er vragen bij. Je kunt belangrijke delen leren

Slide 12 - Quizvraag

Lees tekst 5 op blz 204 oriënterend.
Wat is het onderwerp?
timer
1:00
timer
5:00

Slide 13 - Open vraag

Lees tekst 5 op blz 204 nu globaal.
(Dat is dus de eerste en laatste alinea en van iedere alinea de eerste zin.)
Schrijf op wat volgens jou de hoofdzaken van tekst 5 zijn.
Gebruik hiervoor maximaal 50 woorden

Slide 14 - Open vraag

Hoofdzaken en bijzaken
De hoofdzaken zijn: de belangrijkste zaken in een tekst
De bijzaken zijn: voorbeelden, uitleg of toelichting op een hoofdzaak.

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk
Lezen blok 4
opdracht 2 afmaken

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdgedachte van een tekst 
Wat is de hoofdgedachte van een tekst? 

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdgedachte van een tekst 
Wat is de hoofdgedachte van een tekst? 

Het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen. Samengevat in één zin. 

Hoe vind je de hoofdgedachte? 

Slide 18 - Tekstslide

Hoofdgedachte van een tekst 
Hoe vind je de hoofdgedachte? 

- Stel vast wat het onderwerp is. 
- Lees de inleiding en het slot. 
- Zoek naar aanwijzingen voor de hoofdgedachte in de titel, inleiding en het slot. 
- Stel de vraag: wat is het belangrijkste dat de schrijver vertelt over het onderwerp? 
- Formuleer de hoofdgedachte in één complete zin (nooit als vraag!) 

Slide 19 - Tekstslide

Verwijswoorden 
Wat zijn het? 

Ik heb wel eens een halve marathon gelopen. Die vond plaats in Amsterdam.

De leerlingen waren blij na de toetsweek, want ze hadden allen goede cijfers gehaald. 

Slide 20 - Tekstslide

Verwijswoorden 
Wat zijn het? 

Mijn broer is zaterdag met zijn voetbalclub kampioen geworden. Hij heeft de hele avond feest gevierd in het clubhuis. 


Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak nu opdracht 45, p. 197

Ben je klaar? Werk dan verder aan de weektaak (opdracht 47, morgen af) 

We bespreken opdracht 45 over ca. 10 minuten. 

Slide 22 - Tekstslide