In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Tekstverbanden
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag:
- Opsommend verband, Chronologisch verband (verband van tijdsvolgorde) en Tegenstellend verband
- Uitleggend verband
- Redengevend verband
- Concluderend verband
Slide 2 - Tekstslide
Noemt twee of meer tekstdelen of onderdelen na elkaar.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Tegenstellend verband
Slide 3 - Quizvraag
Geeft aan in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Tegenstellend verband
Slide 4 - Quizvraag
Geeft aan welke delen een tegenstelling vormen.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
C
Tegenstellend verband
Slide 5 - Quizvraag
Toen we naar de dierentuin gingen, zag ik eerst de flamingo's, daarna de maki's en als laatste de giraffen.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
Slide 6 - Quizvraag
In de dierentuin waren wel zeeleeuwen, maar geen zeehonden.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
Slide 7 - Quizvraag
Tijdens het waterfietsen zag ik maki's, apen, giraffen en parelhoenders.
A
Opsommend verband
B
Chronologisch verband
C
Tegenstellend verband
Slide 8 - Quizvraag
Waar kunnen tekstverbanden zijn?
A
Tussen verschillende alinea's.
B
Tussen verschillende zinnen.
C
Tussen zowel alinea's als zinnen.
D
Tekstverbanden zijn hier niet te vinden.
Slide 9 - Quizvraag
Uitleggend verband
Geeft uitleg op een eerder genoemd onderdeel.
"Willem houdt het voor gezien, dat wil zeggen dat hij stopt."
Signaalwoorden: Bijvoorbeeld, zoals, onder andere, etc.
Slide 10 - Tekstslide
Redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet.
Anja collecteert voor de Dierenbescherming, omdat ze dieren belangrijk vindt.
Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, etc.
Wat is het verschil tussen een uitleggend en redengevend?
Slide 11 - Tekstslide
Redengevend verband
Wat is het verschil tussen een uitleggend en redengevend?
Uitleggend = "wat bedoel ik ermee?"
Redengevend = "waarom gebeurde het?"
Slide 12 - Tekstslide
Concluderend verband
Geeft een conclusie aan.
Joost heeft 5 jaar in Frankrijk gewoond, dus is hij erg goed in Frans.
Signaalwoorden: Dus, dan ook, concluderend, etc.
Slide 13 - Tekstslide
Kahoot!
Slide 14 - Tekstslide
Op de toets
Kan jou gevraagd worden:
- Welk tekstverband je herkent (benoem het verband).
- Welke onderdelen je van een bepaald tekstverband herkent (wat is de tegenstelling in ...).
- Aan welk signaalwoord je een bepaald tekstverband herkent.
- Welk(e) synoniem of tegenstelling in de tekst staat.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Oefenen
Op de studiewijzer staat de oefenopdracht "Spaanse stroom", maak deze alleen of in tweetal. De antwoorden staan in het document - je mag zelf nakijken.