Mijn proefles

Examentraining – Oefenen met bronnen
Op het examen zullen vragen langs komen met bronnen: cartoons, foto’s etc.
Tijdens deze les gaan jullie enkele oud-examen vragen oefenen.
Boven de opdrachten staat welke vraag en uit welk examen de opdracht komt. Hierdoor kun je zelf je werk nakijken.

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Examentraining – Oefenen met bronnen
Op het examen zullen vragen langs komen met bronnen: cartoons, foto’s etc.
Tijdens deze les gaan jullie enkele oud-examen vragen oefenen.
Boven de opdrachten staat welke vraag en uit welk examen de opdracht komt. Hierdoor kun je zelf je werk nakijken.

Slide 1 - Tekstslide

Op de volgende dia's volgt de
SPOTPRENTWIJZER

Slide 2 - Tekstslide

Personen  
1.    Welke figuren/personages zie je? Beschrijf hun uiterlijk. Stap niet te makkelijk over dit punt heen. Personages op een cartoon zijn niet altijd wie ze lijken. Beschrijf ze dus eerst!
2.    Wie stellen deze figuren/personages voor? Een figuur kan een persoon zijn die daadwerkelijk heeft bestaan (zoals Hitler, Stalin of Kennedy), maar kan ook een symbool zijn dat betrekking heeft op een land of bepaalde groep mensen (zoals een leeuw (Nederland), een beer (Rusland) of de Amerikaanse Uncle Sam). Let bij deze stap ook op tekst of symbolen op hun lichamen!
3.    Zijn ze positief of negatief afgebeeld? Complimenteus, overdreven of kritisch? Een cartoonist legt altijd kritiek, ironie of humor in zijn tekening. Vaak wordt minstens één van de hoofdfiguren belachelijk gemaakt. Wanneer één personage negatief is afgebeeld, de ander positief, dan zal de tekenaar partij voor één van beiden hebben gekozen. Zijn alle personages negatief afgebeeld, dan vindt de cartoonist waarschijnlijk het afgebeelde thema als geheel bespottelijk. Er wordt altijd wel iets bespot!
4.    Wat doen de hoofdfiguren? Wie of wat is het slachtoffer? De op een cartoon afgebeelde figuren doen altijd wel iets (zelfs als ze niets doen, is dat opvallend genoeg) en vaak doen ze elkaar of iets wat aan. Kijk bij dit punt ook of de personages iets (tegen elkaar?) zeggen!

Slide 3 - Tekstslide

Objecten   
1.    Welke objecten zie je verder op de cartoon? Benoem ze allemaal.
2.    Wat stellen deze objecten voor? Let op symbolen op de afgebeelde objecten en let op de symbolische betekenis van bepaalde objecten (zoals donkere lucht = dreiging, treurwilg = treurnis, Christuskruis = dood, schedel = dood). Maak bij dit punt onderscheid tussen objecten die ter opvulling zijn, en objecten die iets duidelijk proberen te maken.

3.    Zijn ze positief of negatief afgebeeld? Complimenteus, overdreven of kritisch? Voor uitleg zie ‘Personen 3’.
4.    Heeft de cartoon een onderschrift of een titel? Een onderschrift of titel zegt veel over een cartoon. De tekst kan samenvattend zijn of de bedoeling hebben een (grappige) boodschap duidelijk te maken. Het is belangrijk hier goed bij stil te staan.

Slide 4 - Tekstslide

Thema
1.    Op welke historische gebeurtenis heeft de cartoon betrekking? Op basis van de vorige stappen moet je nu kunnen zien naar welke historische gebeurtenis de cartoon verwijst. Vraag jezelf af welke m situatie plaats heeft gehad waarbij de door jouw geïdentificeerde personen en objecten een rol speelden. Bedenk daarbij dat een cartoon niets anders is dan een (kritisch/humorvol/ironisch) stripverhaal van een historische gebeurtenis.
2.    Welke boodschap heeft de tekenaar over dit thema? Vraag je af wat de mening van de tekenaar over het door hem afgebeelde thema is. Kijk daarbij wie of wat op de cartoon belachelijk wordt gemaakt (daar zal de tekenaar het wel niet mee eens zijn). Zie ‘Personen 3’ en ‘Objecten 3 en 4’.  Let bij deze stap ook op extra informatie. Staat de naam van de tekenaar aangegeven? Zijn nationaliteit? Het jaar wanneer de cartoon is gemaakt (is de cartoon getekend ten tijde van de gebeurtenis of veel later?)? Waarin is de cartoon gepubliceerd? Wat weet je van dat blad?

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking
1.    Klopt de cartoon met wat jij over dit thema weet? Je weet welke historische gebeurtenis het onderwerp van de cartoon is. Vergelijk nu of dat wat afgebeeld is, overeenkomt met dat wat jij ervan weet. Geeft de tekenaar hetzelfde beeld, of wijkt zijn versie van het verhaal af?

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1:
Vraag 14 uit examen 2015 tijdvak I (3p).


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 2:
Vraag 15 uit examen 2019 tijdvak I (2p).

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 3:
Vraag 17 uit examen 2019 tijdvak I (3p).


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 4:
Vraag 25 uit examen 2019 tijdvak I (2p).


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 5:
Vraag 18 uit examen 2018 tijdvak II (4p).

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 6:
Vraag 20 uit examen 2018 tijdvak II (2p).


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 7:
Vraag 29 uit examen 2018 tijdvak I (2p).


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide