Herhaling Hoofdstuk 2

Herhaling hoofstuk 2
Hier kun je extra vragen oefenen over de 
theorie van hoofdstuk 2
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2Leerroute 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofstuk 2
Hier kun je extra vragen oefenen over de 
theorie van hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Welke van de volgende taken hoort bij een consumentenorganisatie?
A
actie voeren om de belangen van de fabrikanten te verdedigen
B
onpartijdige productinformatie geven over een product of dienst
C
reclame maken voor een bepaald product om zo winst te maken
D
bekende merken aanprijzen wanneer deze merken daarom vragen

Slide 2 - Quizvraag

In welke van de volgende gevallen geldt het consumentenrecht niet?
A
Als je iets koopt dat gebruikt is.
B
Als je iets koopt op de weekmarkt.
C
Als je iets koopt via internet.
D
Als je iets koopt van een particulier.

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noemen we het onafhankelijke onderzoek waarin gelijksoortige producten met elkaar worden vergeleken?

Slide 4 - Open vraag

Welk begrip past bij de volgende beschrijving?

Slide 5 - Open vraag

Verbind de juiste tekst met de juiste wet.
colportagewet
warenwet
wet koop op afstand
wet productaansprakelijkheid
verbiedt de verkoop van producten die gevaarlijk zijn voor je gezondheid of veiligheid
Beschermt de consumenten bij ongevraagde verkoop.
Stelt de fabrikant aansprakelijk voor gevolgschade
Volgens deze wet mag je een product binnen een bepaalde tijd terugsturen als je dat online hebt gekocht.

Slide 6 - Sleepvraag

Na een campagne van Stichting Wakker Dier loopt de verkoop van vlees van snel vetgemeste kippen (plofkippen) terug.
Verschillende supermarkten besluiten dit vlees niet meer te verkopen.
Is dit een voorbeeld van consumer power?
A
Ja, want de producenten luisterden naar de wens van Wakker Dier.
B
Ja, want een grote groep consumenten wilde het vlees niet meer kopen.
C
Nee, want het protest kwam van Wakker Dier en niet van de consument.
D
Nee, want de supermarkten besloten zelf het vlees niet meer te verkopen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat doet de Autoriteit Consument en Markt?
A
Die ziet erop toe dat bedrijven onpartijdige productinformatie verstrekken over hun producten.
B
Die ziet erop toe dat consumentenbelangen worden beschermd en dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren.
C
Die ziet erop toe dat de producten die uit de fabrieken komen aan bepaalde eisen voldoen.
D
Die ziet erop toe dat producenten rekening houden met de wensen en behoeften van de consument.

Slide 8 - Quizvraag

Thijs heeft een stuk oude en een stuk jonge kaas in zijn winkelwagen gelegd.
De oude kaas weegt 625 gram en kost € 7,66.
De jonge kaas weegt 410 gram en kost € 4,75.
Bereken voor beide kazen de prijs per honderd gram.

Slide 9 - Open vraag

Een reisbureau biedt een vliegreis aan naar Griekenland voor € 939.
Een vergelijkbare reis naar Cyprus kost € 899.
Hoeveel procent is de reis naar Griekenland duurder dan de reis naar Cyprus?
Rond af op één decimaal.

Slide 10 - Open vraag

Een wasdroger verbruikt per droogbeurt 2800 Watt. Voor 1 kilowattuur (=1000 Watt) betaal je 0,22 euro.
Je gebruikt deze droger 3 keer per week.
Wat zijn de totale energiekosten per jaar voor het gebruik van de wasdroger.

Slide 11 - Open vraag

De onroerend zaakbelasting is 0,147% van de WOZ waarde van de woning.
De afvalstoffenheffing bedraagt 158 euro voor een 1-persoonshuishouding en 233 euro voor een huishouding van meer dan 1 persoon.
De rioolheffing bedraagt 188 euro.

Familie de Vries woont met 4 personen in een huis met een WOZ-waarde van 358.000 euro.
Hoeveel betalen zij aan gemeentelijke belastingen per jaar?

Slide 12 - Open vraag

Een huurwoning met een maandelijkse huurprijs van € 825 behoort tot de
A
Vrije sector
B
sociale huurwoning

Slide 13 - Quizvraag

Wie hebben te maken met de volgende kosten:

onroerendezaakbelasting
A
mensen met een huurwoning
B
mensen met een koopwoning
C
zowel mensen met een huurwoning als met een koopwoning
D
geen van de andere antwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Wie hebben te maken met de volgende kosten:

premie opstalverzekering
A
mensen met een huurwoning
B
mensen met een koopwoning
C
zowel mensen met een huurwoning als met een koopwoning
D
geen van de andere antwoorden

Slide 15 - Quizvraag

Wie hebben te maken met de volgende kosten:

premie inboedelverzekering
A
mensen met een huurwoning
B
mensen met een koopwoning
C
zowel mensen met een huurwoning als met een koopwoning
D
geen van de andere antwoorden

Slide 16 - Quizvraag

De woningmarkt bestaat uit:
A
huurwoningen
B
koopwoningen
C
huur- en koopwoningen
D
geen van de antwoorden

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de woningmarkt ?
A
De vraag naar woningen
B
De totale vraag naar woningen en het totale aanbod van woningen
C
Het totale aanbod van woningen
D
De vraag naar koopwoningen en het aanbod van huurwoningen

Slide 18 - Quizvraag

Het aanbod op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Er komen meer huizen in de verkoop.
B
Er worden minder nieuwe woningen gebouwd.
C
Meer mensen willen een huis kopen.
D
Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen.

Slide 19 - Quizvraag

De totale woningmarkt bestaat uit de totale vraag naar woningen en de totale aanbod naar woningen. De woningmarkt kan je weer verdelen in
A
sociale woningen en vrije woningen
B
huurwoningen & leasewoningen
C
leasewoningen & koopwoningen
D
huurwoningen & koopwoningen

Slide 20 - Quizvraag

Wat zou een reden kunnen zijn voor het NIET kunnen krijgen van huurtoeslag?
A
je hebt een laag inkomen
B
je huurt een woning in de sociale sector
C
je hebt teveel spaargeld
D
je bent meerderjarig

Slide 21 - Quizvraag

Wat klopt NIET over de WOZ-waarde?
A
Het is een schatting van de waarde van een huis.
B
De gemeente gebruikt de WOZ-waarde om de belasting te bepalen.
C
De WOZ-waarde is het bedrag waarvoor je een woning kan (ver)kopen.
D
De gemiddelde WOZ-waarde is een indicator voor de huizenprijzen in de wijk.

Slide 22 - Quizvraag

Wat doet een makelaar?
A
Deze helpt met verhuizen
B
Deze helpt met schilderen van een nieuw huis
C
Helpt met het kopen of verkopen van een huis
D
Deze zorgt dat de koopakte bij het kadaster komt

Slide 23 - Quizvraag

Is het mogelijk om een huis te kopen of verkopen zonder makelaar?
A
Ja, dat kan prima
B
Nee, deze moet het huis eerst bekijken
C
Nee, de makelaar moet het huis op Funda zetten
D
Nee, de makelaar zorgt voor de hypotheek

Slide 24 - Quizvraag

Ali en Zara willen een huis kopen. De makelaar zegt dat ze ook naar een notaris moeten. Waarom is dat?
A
Die zet de huur van hun huis stop.
B
Die regelt een hypotheek.
C
Daar moeten ze een koopcontract ondertekenen.
D
Deze taxeert het huis

Slide 25 - Quizvraag

Dit waren al heel veel oefenvragen.....

Veel succes met de toets

Slide 26 - Tekstslide