H2 2.8 Woordsoorten (les di 6)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht)
  • je leerwerkboek
  • je etui
  • je leesboek
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht)
  • je leerwerkboek
  • je etui
  • je leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  • Stil lezen
  • Woordsoorten deel 1, ken je ze nog?
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

eerst gaan we stillezen
timer
7:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten 2.8 (p. 233)
Doelen:
- Ik kan de volgende woordsoorten benoemen
- lidwoord, bijv naamwoord, zelfst. nw, voorzetsel, voegwoord, koppel ww, zelfst ww, hulp ww, wederkerend ww, wederkerend vnw, wederkerig vnw, pers vnw, bez vnw, aanw vnw, vragend vnw, hoofdtelwoord en rangtelwoord (bepaald en onbepaald)

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of eigennaam. 

Kenmerken:
Meestal staat er een lidwoord voor. 
Meestal kun je er een meervoud van maken. 
Meestal kun je er een verkleinwoord van maken. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord:

De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

in, onder, voor, aan, van, boven, onder,......
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...
Voorzetsels

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zelfstandig werkwoord
- geeft in een zin de handeling aan.
- is dus het belangrijkste werkwoord. 
- staat altijd maar één keer in een enkelvoudige zin. 
- komt alleen voor bij het werkwoordelijk gezegde.
- (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).

Hij fietst naar school.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

koppelwerkwoord
  • Een koppelwerkwoord komt alleen voor bij een naamwoordelijk gezegde. Het onderwerp is dus iets en doet niets.
  • Leer de negen koppelwerkwoorden uit je hoofd: zijn worden blijven blijken lijken schijnen  + heten dunken voorkomen (ZWABBELS-HDV)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

koppelwerkwoord
per zin maar 1 KWW
KWW -> geen ZWW en andersom


Josje is juf.
Bram is leraar geworden -> schrapproef

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

hulpwerkwoord
1. In een zin ga je eerst op zoek naar het zelfstandig werkwoord     of het koppelwerkwoord.
2. Alle andere werkwoorden in de zin zijn de hulpwerkwoorden. 
De hulpwerkwoorden geven geen handeling aan in de zin. 
Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan, maar er kan ook géén hulpwerkwoord in een zin staan.
Dat zou ik heel mooi hebben kunnen vinden.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wederkerende werkwoorden (p. 138)
Wederkerend = letterlijk 'terugkerend', komt terug.
daar hoort een wederkerend voornaamwoord bij

Het werkwoord slaat terug op het onderwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld wederkerend ww
Ik vergis me wel eens.

Je kunt een ander niet vergissen, alleen jezelf. 
Bij het wederkerend werkwoord (wkww) hoort een wederkerend voornaamwoord (wvn (me in deze zin).
Het werkwoord slaat terug op het onderwerp (ik in deze zin).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tips & Trics
Zet de zin in de hij-vorm, dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 'zich' en dat is wel makkelijk te herkennen.

Dus: Ik verveel me. -⊳ Hij verveelt zich.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit werkwoord wederkerend?
bemoeien
A
Ja = ga staan
B
Nee = blijf zitten

Slide 17 - Quizvraag

Het werkwoord is: zich bemoeien.
- Bemoei je met je eigen zaken.
- Ouders bemoeien zich met de opvoeding van hun kinderen.
In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
Ja = ga staan, nee = blijf zitten
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnetjes hebben een wederkerend voornaamwoord?
Ja = ga staan, nee = blijf zitten
A
Ik douche me vanavond.
B
Hij heeft haar geslagen.
C
Ik herinner me niets van die avond.
D
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wederkerig voornaamwoord
Er is maar 1 wederkerig voornaamwoord
elkaar(s)

Leer dat gewoon uit je hoofd

Ze vielen in elkaars armen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkmoment (p.233 als hulp)
  • Maak digitaal van 2.8 Woordsoorten opdrachten: 1, 3, 4 en 5. 
  • De eerste tien minuten werk je alleen en in stilte.
  • Je mag muziek luisteren.
  • Daarna mag je zachtjes overleggen.
  • Opdrachten af? Start met het huiswerk voor maandag. Dat zijn de opdrachten: 6 en 7.
  • Ook af? Doe wat voor jezelf.
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
  • Huiswerk staat in Magister.
  • We gaan verder met 2.8 Woordsoorten.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Deze vier moet je dus gewoon uit je hoofd leren :)

Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Let op:
1. Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
voorbeeld: Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde....
Hier is wie geen vragend voornaamwoord.
2. Andere woorden waarmee je ook een vraag kan beginnen, zoals waar, waarheen, waarom, hoe, etc. zijn geen vragende voornaamwoorden. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom vraagt hij welk boek jij leest?Klik het vragend vnw. aan?
A
waarom
B
welk
C
vraagt

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

telwoorden
- rangtelwoorden
- hoofdtelwoorden
bepaald en onbepaald

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden voegen samen
Doordat het regent, komen we te laat.
Omdat ik mij verslapen had, kwam ik te laat.
Ik lust graag appels en peren.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord
Ook als meewerkend:
Ik geef aan jou/hem/haar/jullie.

Of als lijdend voorwerp
(wie of wat + onderwerp +gezegde)
Ik zie hen zwaaien.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 hun/hen
Ik geef aan hen een brief (met vz)
Ik geef hun een brief ('zunder' vz)


Ik zie hen op het station (lijdend vw)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.
Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
(wijst naar 'de' woorden)
DIT en DAT 
(wijst naar 'het'woorden

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het artikel over de regering in de Stentor van afgelopen zaterdag, .... klopte niet.
A
die
B
dat

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies