U012 Prueba diagnóstica

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo lwoo, vwo
• Leerjaar 1

Metas Doelen

En de esta clase... In deze les...

1. ...repaso la materia de las unidades 012 herhaal ik de stof van de hoofdstukken 012

2. ...descubro mis puntos mejorables ontdek ik wat ik nog moeilijk vindt

Unidad 0

alfabet - uitspraak - klemtoon - spellen - jezelf voorstellen - kennismaken met een ander - zinnen voor in de klas

Hoe spreek je de letter 'ñ' uit en hoe spel je deze letter (España)?

1. [en] - ene
2. [ng] - engje
3. [n] - enne
4. [nj] - enje

Op welke letter moet de klemtoon vallen?: fútbol

1. fút
2. bol

Met welke zinnen kun je jezelf voorstellen?

Welke zinnen voor in de klas ken je? En welke heb je een keer gebruikt?

vragen hoe je iets moet zeggen in het Spaans

vragen om herhaling

vragen of je naar de wc mag

je begrijpt het niet

¿Qué quiere decir ...?

¿Puedo ir al servicio?

¿Qué dice?

¿Qué significa?

¿Cómo se dice ...?

¿Puedo ir al baño?

No entiendo.

No lo pillo. (coloq.)

¿Puede repetir?

Unidad 1

lidwoorden - werkwoorden op ar - llamarse - tener - ser - nationaliteiten - landen - talen - datum benoemen - uiterlijk beschrijven - ontkenning - vraagwoorden - geslacht en getal

Wat is het lidwoord voor het woord 'plaza' (plein) in het Spaans?

1. El
2. La
3. Las
4. Lo

Wat is het meervoud van het lidwoord 'un' in het Spaans?

1. Unes
2. Uns
3. Unos
4. Una

Wat is het lidwoord voor het woord 'reportero' (verslaggever) in het Spaans?

1. El
2. Los
3. La
4. Lo

Welke landen, talen en nationaliteiten heb je geleerd in het Spaans? Schrijf ze op op deze manier:

España - el español - español/española

Hoe zeg je welke datum het vandaag is? Hoy es ____________.

En welke dag is het? Hoy es ____.

1. domingo
2. jueves
3. martes
4. viernes

Describe la chica.

1. Es rubia y tiene los ojos marrones.
2. Es morena y tiene los ojos morenos.
3. Es marrona y tiene el pelo castaño.
4. Es morena y tiene los ojos marrones.

Welke vraagwoord betekent 'Waar' in het Spaans?

1. Cuándo
2. Por qué
3. Dónde
4. Cómo

Welke vraagwoord betekent 'Wat' in het Spaans?

1. Dónde
2. Quién
3. Cuál
4. Qué

Welke vraagwoord betekent 'Hoe' in het Spaans?

1. Cuándo
2. Cómo
3. Qué
4. Por qué

Welke vraagwoord betekent 'Wie' in het Spaans?

1. Quién
2. Cuál
3. Dónde
4. Cuándo

Welke vraagwoord betekent 'Wanneer' in het Spaans?

1. Cuándo
2. Qué
3. Dónde
4. Cuánto

Wat is de correcte vertaling van 'yo canto' naar het Nederlands?

1. Wij zingen
2. Hij zingt
3. Ik zing
4. Jij zingt

Wat is de juiste vervoeging van het werkwoord 'werken' in de eerste persoon meervoud?

1. Trabajais
2. Trabajan
3. Trabajo
4. Trabajamos

Wat is de correcte vervoeging van het werkwoord 'dansen' in de derde persoon meervoud?

1. Bailamos
2. Bailo
3. Bailas
4. Bailan

Hoe wordt het werkwoord 'luisteren' vervoegd in de tweede persoon meervoud?

1. Escuchas
2. Escucho
3. Escuchan
4. Escucháis

Hoe wordt het werkwoord 'praten' vervoegd in de derde persoon enkelvoud?

Hoe wordt het werkwoord 'luisteren' vervoegd in de tweede persoon meervoud?

Vertaal: "Ainara is niet Peruviaans. Zij is Spaans."

Hoe zet je het woord 'casa' in het meervoud?

1. casis
2. casus
3. casas
4. casos

Wat is het meervoud van het woord 'libro'?

1. libros
2. libris
3. libras
4. libers

Hoe maak je het woord 'árbol' meervoud?

1. arbolesa
2. arbolos
3. árboles
4. arboless

Wat is het meervoud van 'plato'?

1. platón
2. platos
3. plateados
4. platas

Hoe zet je het woord 'familiar' in het meervoud?

1. familiaros
2. familiares
3. familiars
4. familias

Lees de strip op p. 32 (LT). Beantwoord daarna de vragen 1, 2 en 3.

Unidad 2

werkwoorden op er en ir - gustar - también/tampoco - vertellen wat je van iets vindt (leuk, geweldig, stom) - praten over eten - bijvoeglijke naamwoorden - hobby's en gewoontes - dieren

Hoe vervoeg je het werkwoord 'abrir' in de tegenwoordige tijd voor 'ellos'?

1. Abrieron
2. Abriren
3. Abren
4. Abre

Hoe vervoeg je het werkwoord 'beber' in de tegenwoordige tijd na 'yo'?

1. Beba
2. Bebes
3. Bebe
4. Bebo

Hoe vervoeg je het werkwoord 'vivir' in de tegenwoordige tijd voor 'nosotros'?

1. Vivíamos
2. Vivimos
3. Viven
4. Vive

Hoe vervoeg je het werkwoord 'escribir' in de tegenwoordige tijd voor 'él'?

1. Escribe
2. Escribes
3. Escriba
4. Escribi

Hoe vervoeg je het werkwoord 'comer' in de tegenwoordige tijd voor 'ustedes' (u meervoud)?

1. Coman
2. Comemos
3. Comen
4. Comes

Hoe vervoeg je het werkwoord 'schrijven' in de tweede persoon meervoud?

Welke gerechten / woorden voor eten heb je geleerd en ken je nog?

Welke woorden voor dieren heb je geleerd en ken je nog?

Vertaal: 'Katten houden van spelen'

Vertaal: 'Vissen houden van zwemmen in het water'

Vertaal: 'Ik houd van vissen'

Lees de strip op p. 46 (LT). Beantwoord daarna de vragen 1, 2 en 3.

Welke grammatica die tot nu toe is uitgelegd in de lessen vond je moeilijk en wil je herhalen?

Is er naast grammatica nog iets anders waar je beter in wil worden bij Spaans? Kies één of maximaal twee dingen.

Wat wil je deze periode (P4) nog graag leren bij Spaans? Dat mag nieuwe grammatica zijn, maar ook iets heel anders.