Woordvolgorde Engelse zin brugklas BMT

Today

1. Grammar: word order ( woordvolgorde)



1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Today

1. Grammar: word order ( woordvolgorde)



Slide 1 - Tekstslide

Word order-Woordvolgorde
Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.

Je houdt een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.

Slide 2 - Tekstslide

Learning goals
  • You know what the word order of an English sentence should look like

Slide 3 - Tekstslide

Woordvolgorde

Slide 4 - Woordweb

Word order : wat moet je weten

Wie-doet- wat-waar-wanneer

OW- WW- LV- plaats- tijd



Slide 5 - Tekstslide

Wie-doet-wat-waar-wanneer

He had a drink at the pub last night


Slide 6 - Tekstslide

Plaats en tijd zet je meestal aan het einde van de zin ( de tijd mag ook vooraan, behalve bij vraagzinnen)

We went to school yesterady

Yesterday we went to school

Slide 7 - Tekstslide

ezelsbruggetje 

PieT

plaats voor tijd




Slide 8 - Tekstslide

I - an - old lady - helped- at the train station - yesterday.

Slide 9 - Open vraag

to the cinema - love - I - going.

Slide 10 - Open vraag

Naomi - me - with my homework - yesterday - helped.

Slide 11 - Open vraag

I - like - don't -this colour.

Slide 12 - Open vraag

She'll - here - tomorrow - be

Slide 13 - Open vraag

flirts - with girls - all the time - he

Slide 14 - Open vraag

bought - I - last month - a new phone

Slide 15 - Open vraag

Bijwoorden van frequentie
always = altijd
never = nooit
sometimes = soms
usually = gewoonlijk (meestal)
often = vaak
rarely = zelden

Slide 16 - Tekstslide

Waar staan ze in de zin?

Deze woorden geven aan hoe vaak iets gebeurt.
1. Ze staan vaak voor het werkwoord.

I always get nervous before a concert.
You often go to the cinema.
We never play tennis.

Slide 17 - Tekstslide

Waar staan ze in de zin?
Een bijwoord staat altijd voor het werkwoord, behalve...
als het werkwoord een vorm van 'to be' is:
am/are/is/was/were

I am always late for school.

Slide 18 - Tekstslide

Zet rarely in deze zin:
We go to a museum.

Slide 19 - Open vraag

Zet 'often' in deze zin.
We are doing our homework.

Slide 20 - Open vraag

Bingo!!!

Slide 21 - Tekstslide