1.1 Wat is economie

1.1 Wat is economie
Pak alvast je rekenmachine
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

1.1 Wat is economie
Pak alvast je rekenmachine

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt de begrippen behoeften, middelen, schaarste en consumptie uitleggen.
  2. Je kunt het verschil tussen een geldstroom en een goederenstroom uitleggen.
  3. Je kunt de vier productiefactoren en de vijf primaire inkomens noemen.
  4. Je kunt de toegevoegde waarde van een onderneming berekenen.
  5. Je kunt een bedrijfskolom tekenen en uitleggen dat elke schakel waarde toevoegt aan een product.
  6. Je kunt het onderscheid tussen individuele goederen, collectieve goederen en quasi-collectieve goederen uitleggen en je kunt uitleggen waarom de overheid sommige individuele goederen produceert en levert.
  7. Je kunt de begrippen directe ruil, indirecte ruil, chartaal geld en giraal geld uitleggen.
  8. Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen de intrinsieke waarde van geld en de nominale waarde van geld.
  9. Je kunt de drie functies van geld noemen.
  10. Je kunt de begrippen import en export uitleggen en het handelsbalanssaldo van een land berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is consumeren?
A
producten bekijken
B
Je behoefte vervullen door iets te kopen.
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn productiemiddelen?
A
Arbeid, Kapitaal, Ondernemerschap en Natuur
B
Arbeid, Kapitaal en Natuur
C
Natuur, Ondernemerschap, Kapitaal en Actief
D
Een machine die de productie makkelijker maakt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is schaarste in de economie
A
waarvoor geld betaald moet worden
B
Het is er heel weinig van
C
Zeewater, zonlicht en wind
D
Het is gemaakt, er zijn productiemiddelen voor nodig geweest

Slide 6 - Quizvraag

Wat is geen dienst?
A
Rijles
B
Tandarts
C
Auto
D
Autoverzekering

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn Kapitaalgoederen?
A
goederen die je van je eigen geld moet betalen
B
Goederen waarvoor je geld moet lenen
C
Goederen waarvan een bedrijf de eigenaar is
D
hulpmiddelen bij de productie in bedrijven

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen directe ruil en indirecte ruil?

Slide 9 - Open vraag

Wat is de toegevoegde waarde van de meelfabriek?
A
6500 euro
B
2500 euro
C
4000 euro
D
9000 euro

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de
toegevoegde
Waarde?
omzet
150.000
inkoop
40.000
Schoonmaak kosten
11.500
Personeelskosten
20.000
A
78.500
B
110.000
C
98.500
D
90.000

Slide 11 - Quizvraag

Onderwijs
Kleding
Dijken
Wegen
Politie
Bibliotheken
Brandweer
Smartphone
Laptop
Individuele goederen
Collectieve goederen
Quasi-collectieve goederen

Slide 12 - Sleepvraag

collectieve goederen
individuele goederen
quasi-collectieve goederen
niet deelbaar, niet uitsluitbaar, 
niet concurrerend
kan per stuk tegen een prijs worden verkocht, uitsluitbaar
individueel en geleverd door de overheid

Slide 13 - Sleepvraag

Hoe heet de bank die eurobiljetten uitgeeft.
A
DNB
B
ECB
C
ABN
D
RABO Bank

Slide 14 - Quizvraag

De ING bank in Nederland, huurt veel Engelse computerprogrammeurs is. Voor Nederland is dit:
A
import
B
Export

Slide 15 - Quizvraag

Wat doet de DNB (De Nederlandse Bank)?
A
Toezicht op de hoogte van de rente van leningen
B
Toezicht op of ze geen stelende medewerkers hebben
C
Toezicht op de hoogte van de rente op spaarrekeningen
D
Toezicht of de banken aan hun financiële verplichtingen kan voldoen

Slide 16 - Quizvraag