H2 Herhalen

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

§2.1AB
§2.1CD
§2.2
§2.3
§2.4
§2.5

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.1C
Leerdoel 3:
Ik kan bepalen of een steekproef representatief is.











Slide 6 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 3 theorie 2.1C
Steekproef representatief:
- voldoende groot
- aselect (elk element van de populatie heeft een even grote kans om in de steekproef voor te komen.)

Populatie: de groep waarover het onderzoek gaat.

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.1D
Leerdoel 4:
Ik kan de populatie- en steekproefproportie uitrekenen en ze uit elkaar halen.

In aantekening leerdoel 3:
Populatie: de groep waarover het onderzoek gaat.

Proportie: deel dat aan kenmerk voldoet.











Slide 8 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 4 theorie 2.1D
Populatieproportie:
Deel van de gehele populatie dat aan het kenmerk voldoet.


Steekproefproportie:
Deel van de steekproef dat aan het kenmerk voldoet.

Slide 9 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 4 theorie 2.1D




Oftewel:
Deel dat voldoet :  geheel(populatie of steekproef)
Hier niet keer 100%, want laten het als komma getal staan.

Slide 10 - Tekstslide

Ter info

Slide 11 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.2A+B
Leerdoel 5:
Ik kan bepalen of een variabele kwalitatief is of kwantitatief.
(dit onderscheid is later handig voor het kiezen van de juiste tools om de data te analyseren)

Variabele: iets wat kan veranderen
Hier alle verschillende antwoorden op de vragen van een enquête.

Dit zijn dus niet altijd getallen. Maar kunnen ook woorden zijn.











Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 5 theorie 2.2AB
Variabele kwalitatief of kwantitatief?

Slide 14 - Tekstslide

We kunnen de variabele verder onderverdelen.
Variabele kwalitatief of kwantitatief?
Nominaal
Ordinaal
Discreet
Continu

Slide 15 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.2C+D
Leerdoel 6:
Ik kan kwalitatieve variabele onderverdelen in de meetniveaus nominaal en ordinaal.

Leerdoel 7:
Ik kan kwantitatieve variabele onderverdelen in discrete en continue variabele.











Slide 16 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 6+7, theorie 2.2C+D
Kwalitatieve variabele:
2 meetniveaus:
nominaal, er is geen volgorde (bv: geslacht)
ordinaal, er is een volgorde/ordening aanwezig (bv: vooropleiding mavo, havo, vwo)

Kwantitatieve variabele:
discrete: sommige tussenliggende waarden zijn niet mogelijk (bv schoenmaat)
continue: alle tussenliggende waarden zijn mogelijk (bv voetlengte)











Slide 17 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.3A
Leerdoel 8:
Ik kan de centrummaten gemiddelde, modus en mediaan bepalen en ik weet wanneer ik welke centrummaat kan gebruiken.











Slide 18 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 8, theorie 2.3A

Slide 19 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.3B
Leerdoel 9:
Ik kan spreidingsbreedte en interkwartielafstand bij een boxplot berekenen.











Slide 20 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 9, theorie 2.3B
Spreidingsbreedte: verschil kleinste en grootste getal. (240-80=160)
Interkwartielafstand: breedte van de box, Q3-Q1 (160-110=50)

Slide 21 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.3C
Leerdoel 10:
Ik weet wat de standaardafwijking is en weet wanneer deze groter of kleiner wordt.











Slide 22 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.3C

Slide 23 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.3C

Slide 24 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 10, theorie 2.3C
σ (sigma) staat voor standaardafwijking. Dit geeft een beeld van de gemiddelde afwijking ten opzichte van het gemiddelde.

(de berekening hoef je niet uit je hoofd te kennen, maar je moet wel weten wanneer een standaardafwijking kleiner of groter wordt.)

Slide 25 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4A
Leerdoel 11:
Ik kan werken met een tabellen met klassenindeling en een steel-blaaddiagram.

Bij opgave 45 heeft een frequentietabel niet veel nut. Wel als je de bedragen in groepen/categorieën verdeeld. Bij wiskunde noemen we deze groepen klassen.










Slide 26 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4A
De volgende klassenindeling die je bij opgave 45 kan kiezen is:
[10,20>
[20,30>
[30,40>
[40,50>
[50,60>
[60,70>
Nu kan je turven hoeveel er per klasse voorkomen.


In welke klasse komt het bedrag 20?

Slide 27 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4A
[10,20>
[20,30>
[30,40>
[40,50>
[50,60>
[60,70>



Hoeveel is de klassenbreedte?
Wat is het klassenmidden?
Wat is het modale klasse?

Slide 28 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 11, theorie 2.4A
Bij veel losse waarnemingen kan je de waarneming verdelen in klassen.
Voorbeeld klasse: [5,10>
Klassenbreedte:  10-5 =5
Klassenmidden:  

210+5=7,5

Slide 29 - Tekstslide

Steel-bladdiagram
Een andere manier om losse waarnemingen overzichtelijk weer te geven is middels een steelbladdiagram.

Slide 30 - Tekstslide

Samen, schrijf mee.
Welke waarde hoort bij de eerste 3? En de laatste 4?

Slide 31 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4B
Leerdoel 12:
Ik kan een histogram en frequentiepolygoon tekenen en aflezen.


Het histogram en een frequentiepolygoon bespreek ik een voor een en ik geef de belangrijke aspecten van deze 2 figuren. Je moet beide kunnen aflezen en tekenen.









Slide 32 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 12, theorie 2.4B
Histogram(alleen bij kwantitatieve variabele):
Staven staan tegen elkaar(bij een staafdiagram
niet).
Voor en na de eerste staaf is een lege kolom.
Frequentie staat altijd verticaal.
Horizontaal: getal midden onder de kolom.
Bij klassenindeling getal aan het begin en einde 
van de kolom.

Slide 33 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 12, theorie 2.4B
Frequentiepolygoon(alleen bij kwant.var.)
Soort lijndiagram. Je begint en eindigt verticaal
bij nul.
Stip recht boven getal op horizontale as.
Bij klassenindeling boven de klassenmidden.
Absolute frequentiepolygoon: verticaal frequentie
Relatieve frequentiepolygoon: verticaal
percentages.

Slide 34 - Tekstslide

Samen, schrijf mee.
Welke waarde hoort bij de eerste 3? En de laatste 4?

Slide 35 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4C
Leerdoel 13:
Ik kan een cumulatieve frequentiepolygoon tekenen en aflezen.


Wat betekend cumulatief:



Dus de gegevens bij elkaar optellen.






Slide 36 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4C
Leerdoel 13:
Ik kan een cumulatieve frequentiepolygoon tekenen en aflezen.









Cumulatieve frequentie

Slide 37 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 13, theorie 2.4C
Cumulatief, alle voorgaande waarnemingsgetallen
mee tellen.
Grafiek start op de horizontale as, niet in de 
oorsprong.
Grafiek neemt steeds toe tot totale frequent of bij 
relatief tot 100%.
Punt aan het einde van de klasse (want dan pas 
alle waarnemingen gehad).

Slide 38 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.4D
Leerdoel 14:
Ik kan van een cumulatieve frequentiepolygoon een boxplot maken








Slide 39 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 14, theorie 2.4D
Boxplot tekenen kan bij een relatieve cumulatieve
frequentiepolygoon.
Minimum, q1, mediaan, g3 en maximum nodig.
0%               25%     50%    75%         100%

Geef duidelijk met stippellijnen aan hoe je te werk
bent gegaan.

Slide 40 - Tekstslide

Hoe je een conclusie kan trekken ligt aan het soort variabele.
Variabele kwalitatief of kwantitatief?
Nominaal
Ordinaal
Discreet
Continu

Slide 41 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5A+B
Leerdoel 15:
Ik kan verschillen kwantificeren bij nominale variabelen. 

Methode: PHI

Leerdoel 16:
Ik kan verschillen kwantificeren bij ordinale variabelen.

Methode: Max. Vcp






Slide 42 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5A
Leerdoel 15:
Ik kan verschillen kwantificeren bij nominale variabelen. 

De phi-coëffiënt(phi):




Slide 43 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5A
De phi-coëffiënt(phi):




Geef aan tussen welke grens het ligt en geef dan de conclusie.

Slide 44 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5B
Maximale verschil in cumulatieve percentage  (max. Vcp)

Cumulatieve percentage. Denk aan de relatieve cumulatieve frequentie polygoon. 
Percentages steeds bij elkaar op tellen. Dat doe je bij 
deze methode ook. Daarbij kijk je wanneer deze
percentages het meeste verschillen.

Vanuit een rel.cum.frequentiepolygoon kan je het aflezen.






Slide 45 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5B
Maximale verschil in cumulatieve percentage  (max. Vcp)








Slide 46 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5B
Maximale verschil in cumulatieve percentage  (max. Vcp)
Max Vcp is 30,1% dus .....  






Wat heb je nu bepaald?








Slide 47 - Tekstslide

Hoofdstuk 2, 2.5C
Leerdoel 17:
Ik kan verschillen bepalen bij kwantitatieve variabelen.


Twee methodes:
- Effectgrootte
- Boxplots vergelijken









Slide 48 - Tekstslide

Aantekening leerdoel 17, theorie 2.5C
Effectgrootte:
Wanneer 2 gemiddeldes en 2 standaardafwijkingen gegeven zijn. Deze hoeven niet zelf uitgerekend te worden.

Twee boxplots vergelijken:
Heel simpel. Wanneer er 2 boxplots zijn.

Slide 49 - Tekstslide