3KM2, chapter two Grammar

Grammar chapter 2
  • Present perfect
    (Voltooid tegenwoordige tijd)
  • Irregular verbs
    (Onregelmatige werkwoorden)
  • Modals and negations                                                 (Hulpwerkwoorden en ontkenningen)

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar chapter 2
  • Present perfect
    (Voltooid tegenwoordige tijd)
  • Irregular verbs
    (Onregelmatige werkwoorden)
  • Modals and negations                                                 (Hulpwerkwoorden en ontkenningen)

Slide 1 - Tekstslide

Present perfect
- Iets is in het verleden gebeurd, maar nog belangrijk.
                    I have counted the money already. 
- Iets is in het verleden begonnen en nog aan de gang.
                    The guy has been sitting on the bench for hours.
- Bij ervaringen tot nu toe. 
                    I have never been to London. 

                    




Slide 2 - Tekstslide

Present perfect
- Bij signaal woorden die een periode van tijd aangeven (since, for etc.) betekenen dat de present perfect gebruikt kan worden.

- Ook bij tijdsbepalingen (Yesterday, Last week etc.) kom je meestal terug bij de present perfect. 

Slide 3 - Tekstslide

He has lived in London since 2002.
Waarom is dit in de present perfect?
A
Omdat de actie nog altijd bezig is.
B
De actie is gestopt maar nog wel belangrijk.
C
De actie is in het verleden uitgevoerd.
D
De actie is niet uitgevoerd.

Slide 4 - Quizvraag

He has lived in London since 2002.
Waarom is dit in de present perfect?
A
Omdat de actie nog altijd bezig is.
B
De actie is gestopt maar nog wel belangrijk.
C
De actie is in het verleden uitgevoerd.
D
De actie is niet uitgevoerd.

Slide 5 - Quizvraag

You have given me your jacket.
Waarom is dit in de present perfect?
A
Omdat de actie nog altijd bezig is.
B
De actie is gestopt maar nog wel belangrijk.
C
De actie is in het verleden uitgevoerd.
D
De actie is niet uitgevoerd.

Slide 6 - Quizvraag

I (...) this movie six times already.
A
See
B
Saw
C
Have seen
D
Seeded

Slide 7 - Quizvraag

Peter and I (...) to that store.
A
Haven't never been
B
Have never go
C
Have never been
D
Have never goes

Slide 8 - Quizvraag

I (...) judo for the past five years.
A
Do
B
Am doing
C
Have doing
D
Have been doing

Slide 9 - Quizvraag

Modals 
-  Can:
                    Je gebruikt can om te zeggen dat iets mogelijk is of                          om te zeggen dat jij of iemand iets kan. 

- Could: 
                    Could is de verledentijd van can, je gebruikt could als                        je iets beleefd wilt vragen of als iets kan gebeuren. 

Slide 10 - Tekstslide

Negations
Om een modal (can/could) ontkennend te maken zet je er meestal not achter. De korte vorm is dan n't. 

Can = Can't of Cannot (Aan elkaar!)
Could = Could not of Couldn't. 

Slide 11 - Tekstslide

Iran kan wereldkampioen worden.
Iran (...) become world champion.
A
Cannot
B
Can
C
Could
D
Will

Slide 12 - Quizvraag

Het kan niet regenen vandaag.
It (...) rain today.
A
Cannot
B
Can
C
Could
D
Couldn't

Slide 13 - Quizvraag

Het kan niet slechter gaan dan dit.
It (...) go worse than this.
A
Can not
B
Can't
C
Could
D
Couldnot

Slide 14 - Quizvraag

Mag ik jouw huiswerk overschrijven?
(...) I copy your homework?
A
Cam
B
Cannot
C
Could
D
Please

Slide 15 - Quizvraag

Je moet dat boek niet vergeten.
You (...) forget that book.
A
Could
B
Couldn't
C
Shouldn't
D
Cannot

Slide 16 - Quizvraag

Hij kan met beide handen schrijven
He (...) write with both his hands.
A
Could
B
Can not
C
Can't
D
Can

Slide 17 - Quizvraag

Irregular verbs

Slide 18 - Tekstslide

To (...) / Told / Told
A
Tol
B
Tool
C
Telld
D
Tell

Slide 19 - Quizvraag

To break / (...) / broken
A
Breaken
B
Breaks
C
Broke
D
Broken

Slide 20 - Quizvraag

To lose / (...) / lost
A
Losing
B
Lost
C
Lose
D
Lossed

Slide 21 - Quizvraag

What is the right order?
A
To Blow - Blew - Blown
B
To Find - Find - Finded
C
To Walk - Walking - Walk
D
To Cry - Cried - Crewn

Slide 22 - Quizvraag

To Give / Gave / (...)
A
Gaven
B
Gaved
C
Given
D
Gifted

Slide 23 - Quizvraag

To Ring / Rang / (...)
A
Rung
B
Ring
C
Rang
D
Ringed

Slide 24 - Quizvraag

What is the right form?
A
To Catch / Caught / Caught
B
To Caught / Catch / Caught
C
To Catch / Catched / Catched
D
To Catch / Catching / Cathinged

Slide 25 - Quizvraag