Havo 4 vocabulaire tw2 - 25/01

Bonjour!
HAVO 4
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Bonjour!
HAVO 4

Slide 1 - Tekstslide

Le programme pour aujourd'hui:
- Terugblik/vooruitblik
-  Oefenvragen vocabulaire/grammaire
- Leren voor de toets - teksten maken of woordjes leren
- Vragen stellen
-Chanson

Slide 2 - Tekstslide

Le Quiz

Slide 3 - Tekstslide

le comportement=
A
het gebruik
B
het gedrag
C
het spel
D
het plein

Slide 4 - Quizvraag

la nourriture=
A
het bord
B
de maaltijd
C
het voedsel
D
het gerecht

Slide 5 - Quizvraag

de aankomst=
A
l'arrivée
B
l'invention
C
la soirée
D
la mort

Slide 6 - Quizvraag

deviner=
A
een stempel drukken op
B
aantrekken
C
vertegenwoordigen
D
raden

Slide 7 - Quizvraag

het schilderij
A
la nourriture
B
le repas
C
le plat
D
le tableau

Slide 8 - Quizvraag

Welke woorden hebben te maken met "eten" ?(meerdere antwoorden zijn goed)
A
la nourriture
B
la coutume
C
la bouffe
D
l'assiette

Slide 9 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?
A
aussi
B
avant
C
car
D
mais

Slide 10 - Quizvraag

Vocabulaire: Fais la bonne combinaison:
l'avenir
grâce à
s'éclater
participer à
quand même
la persévérance
het doorzettingsvermogen
toch
deelnemen aan
de toekomst
uit zijn dak gaan
dankzij

Slide 11 - Sleepvraag

Welke woord zeggen iets over de vorn van een voorwerp?
A
bon pour la santé
B
rectangulaire
C
chouette
D
en verre

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal de vraagwoorden:
pourquoi
qui
comment
quand
combien
quel
qu'est-ce que
wie
waarom
hoe
waar
wat
wanneer
wie/welke
hoeveel

Slide 13 - Sleepvraag

Kies het passende signaalwoord:

Je vais bien me préparer à l'examen, __________ je veux réussir!
A
parce que
B
à cause de
C
et
D
aussi

Slide 14 - Quizvraag

Kies het passende signaalwoord:

Après un très long voyage, nous sommes __________ arrivés à notre destination.
A
parce que
B
à cause de
C
et
D
enfin

Slide 15 - Quizvraag

Kies het passende signaalwoord:

J'ai les yeux bleus __________ mes parents ont les yeux marrons.
A
parce que
B
car
C
par contre
D
aussi

Slide 16 - Quizvraag

français
néerlandais
ne .... pas
ne .... plus
ne .... jamais
ne .... rien
ne .... personne
Vertaal de ontkenningen:
niet ... meer
niets
niemand
niet / geen
nooit

Slide 17 - Sleepvraag

Adjectif / Adverbe?
Il parle ......
A
lent
B
lentement
C
lentment
D
lente

Slide 18 - Quizvraag

Adverbe ou pas ?

Elle travaille ..
A
meilleur
B
mieux

Slide 19 - Quizvraag

Adverbe ou pas ?

Je suis ..
A
calme
B
calmement

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zeg je:" de koning is dood"
A
le roi est né
B
le roi est responsable
C
le roi est mort
D
le roi est un scientifique

Slide 21 - Quizvraag

Imparfait of Passé Composé?

Hier j'ai lu / je lisais un article sur Louis XIV
A
j'ai lu
B
je lisais

Slide 22 - Quizvraag

Bij tijdsbepalingen als souvent, toujours, autrefois, depuis enz. gebruik je de..
A
passé composé
B
imparfait

Slide 23 - Quizvraag

Welke tijd komt na de volgende woorden: puis, alors, encore..
A
de imparfait
B
de passé composé

Slide 24 - Quizvraag

Vul aan:
Est-ce que tu (pouvoir, présent)... te présenter?
A
pouvais
B
peux
C
pourras
D
pourrais

Slide 25 - Quizvraag

Vul aan: La France est connue pour....
A
ses baguettes
B
la haute couture
C
la bonne cuisine
D
ses tapas

Slide 26 - Quizvraag




Maintenant au choix:
  • oefenen met de woordjes van chapitre 1 en 2 (bv. met je boek, Slim Stampen, Study go of Quizlet) of:
  • oefenen met examenteksten via Examensprint (methodesite)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

 La fin!  
 

Slide 29 - Tekstslide

Bonne chance!!

Slide 30 - Tekstslide