Les 5 Leesvaardigheid

Persoonlijk voornaam woord en bezittelijk voornaamwoord
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonlijk voornaam woord en bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en voegwoorden vinden in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het doel van de les en leg uit wat de leerlingen aan het einde van de les zullen leren.
Lesprogramma
- Lezen (15 min)
- Huiswerk bespreken (10 min)
- Uitleg pers vnw en bezit vnw (10 min)
- Zelfstandig werken (25 min)


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk dinsdag
Maak de opdrachten bij tekst 3
Opdracht 18, 19, 20 , 21, 22, 23 en 24

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Welke fouten zie je in deze zinnen?

1. Heb je me nieuwe fiets al gezien?
2. Hun komen altijd te laat.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon of ding aan: ik, ze, jij , jou, hij,  het, zij, wij, mij, jou, jullie enz.

Bezittelijke voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: mijn, uw, jouw, zijn, haar enz.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Probleemgevallen
je, haar, ons, jullie en hun
WANT
ze kunnen zowel pers vnw en bezit vnw zijn

Tip: vervang het woord door hij, hem of zijn om de woordsoort te bepalen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check
Wat is het onderstreepte woord ook alweer?
Kies uit: persoonlijk voornaamwoord (A) of bezittelijk voornaamwoord (B) 

  • Volgens mij wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje graag kopen. 





Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Talent online: Maak van 4.8 grammatica woordsoorten: opdracht 6, 7, 10 en 11



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies