1A en 1B do

Klassenregels
Je mobiel en oordopjes zijn uit het zicht.
Je Ipad ligt plat op tafel, tenzij anders aangegeven.
De Ipad wordt alleen gebruikt voor lesdoeleinden.
Je jas hangt op de gang.
Als de docent praat, ben je stil. Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen.
Je eet en drinkt niet tijdens de les.
Je hebt een actieve werkhouding.
Je hebt je leerwerkboek en leesboek mee en maakt je huiswerk.



1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Klassenregels
Je mobiel en oordopjes zijn uit het zicht.
Je Ipad ligt plat op tafel, tenzij anders aangegeven.
De Ipad wordt alleen gebruikt voor lesdoeleinden.
Je jas hangt op de gang.
Als de docent praat, ben je stil. Je steekt je vinger op als je iets wilt zeggen.
Je eet en drinkt niet tijdens de les.
Je hebt een actieve werkhouding.
Je hebt je leerwerkboek en leesboek mee en maakt je huiswerk.



Slide 1 - Tekstslide

Carrie Slee 'Spijt'
Welke drie kernwoorden 
vind jij belangrijk?

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen met spelling
leerdoelen:
Ik weet wanneer ik leestekens en aanhalingstekens moet gebruiken.
Ik weet hoe ik de tegenwoordige tijd van werkwoorden schrijf.
Ik weet wanneer ik een komma gebruik.

Slide 3 - Tekstslide

Welke leestekens ken je?

Slide 4 - Woordweb

Waarom leestekens?
Leestekens zorgen ervoor dat zinnen en teksten makkelijker te lezen zijn. Daarom is het belangrijk dat je leestekens herkent en gebruikt.



Slide 5 - Tekstslide

Leestekens
• Aan het eind van een gewone zin gebruik je een punt.
We beginnen vandaag met de kookles.
• Aan het eind van een vraagzin gebruik je een vraagteken.
Heeft iedereen de uitleg begrepen?
• Na een uitroep kun je een  uitroepteken gebruiken.
Doe voorzichtig met dat scherpe mes!

Slide 6 - Tekstslide

De komma staat in de zin!
De komma bij een opsomming

Meng de komkommer met de sla, de tomaten, de uitjes en de dressing.

De komma als je iemand aanspreekt

Rachida, kun je mij het bestek aangeven?




Slide 7 - Tekstslide

Komma
tussen twee persoonsvormen
Als je klaar bent, mag je het gerecht opeten.

voor woorden zoals want, maar, omdat
Het gerecht was heerlijk, want ik had het zelf gemaakt.

Slide 8 - Tekstslide

De persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud (pv-tt-ev) heeft twee vormen.
1 De stam
2 stam + -t


Slide 9 - Tekstslide

Stam van een werkwoord
werkwoord -en

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

De stam maak je door van het hele werkwoord (infinitief) -en af te halen. Vaak is de ik-vorm hetzelfde als de stam:
werken – werk – ik werk;
fietsen – fiets – ik fiets;
typen – typ – ik typ.




Slide 12 - Tekstslide

Soms moet je de stam een beetje veranderen om er de ik-vorm van te maken:
lopen – lop – ik loop;
verhuizen – verhuiz – ik verhuis;
spellen – spell – ik spel.

Slide 13 - Tekstslide

 De stam gebruik je:
• bij ik: Ik loop. Ik vind een euro op straat.
• bij je of jij achter de persoonsvorm: Verhuis jij? Kom je?
• bij de gebiedende wijs: Ren! Pas op!




Slide 14 - Tekstslide

 Stam+ -t gebruik je:
- bij je of jij voor de persoonsvorm: Je loopt. Jij wordt kampioen!
- bij hij, zij of het: Hij bonst. Mijn moeder ziet alles. Het wordt vroeg donker.
De persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud (pv-tt-mv) is hetzelfde als het hele werkwoord (infinitief): 
lopen – wij lopen;

Slide 15 - Tekstslide

d-werkwoorden
Werkwoorden waarbij de stam op -d eindigt.

t-werkwoorden
Werkwoorden waarbij de stam op -t eindigt.

Slide 16 - Tekstslide

Tobias, hoe laat vertrekken we?
Waarom staat er een komma?
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 17 - Quizvraag

Wat Franka durft, is echt heel stoer.
Waarom een komma?
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 18 - Quizvraag

Megan is er niet, want er brandt geen licht op haar kamer.
Waarom een komma?
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 19 - Quizvraag

Als je hier de hoek omslaat, kom je bij het treinstation uit.
Waarom een komma?
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 20 - Quizvraag

In de dierentuin hebben we giraffen, olifanten en pinguïns gezien.
Waarom een komma?
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 21 - Quizvraag

Ik wist het antwoord niet, maar Emre wel.
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 22 - Quizvraag

Neem voor de volgende les pen, potlood, gum en puntenslijper mee.
Waarom een komma?
A
Het is een opsomming.
B
Je spreekt iemand aan.
C
Het staat tussen twee pv's.
D
Het staat voor woorden als maar en omdat.

Slide 23 - Quizvraag

Werkwoorden oefenen
Op de wisbordjes:
Vraag je buurman/buurvrouw een werkwoord. Kijk als je het nog lastig vindt op je schema!
Wissel steeds na vijf woorden van beurt.
Kijk samen goed na!
Voorzichtig met de stiften!
Klaar? Lezen in je leesboek!

Slide 24 - Tekstslide

Wat vond je van deze les?
Is alles duidelijk?

Slide 25 - Woordweb

Huiswerk
Leer paragraaf 1.7, 1.8,.2.7 en 2.8
Ook de dicteewoordjes!

Slide 26 - Tekstslide