Zuren basen oefentoets

Zuren en Basen 
Oefentoets
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Zuren en Basen 
Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Zuren

Slide 2 - Tekstslide

Zuren
  • Zuren lijken op zouten: in oplossing splitsen in ionen 
  • Positieve ion is altijd H+
  • Negatieve ion is de rest (zuurrestion)
  • Voorbeeld:

HCl (g) --> H+ (aq) + Cl- (aq)

Slide 3 - Tekstslide

Sterke zuren
  • Sommige zuren noemen we sterk
  • splitsen volledig op in ionen (alle moleculen)
  • VB: zwavelzuur, zoutzuur, salpeterzuur
  • Binas tabel 49
  • Notatie altijd in ionen!
  • Nooit HCl, maar H+ + Cl-

Slide 4 - Tekstslide

Zwakke zuren
  • Sommige zuren noemen we zwak
  • splitsen gedeeltelijk in ionen --> evenwichtsreactie 
  • Oplosreactie vb: HIO3 (aq) <-> H+ (aq) + IO3- (aq)
  • vb: citroenzuur, azijnzuur, koolzuur
  • Onder H3O+ in Binas 49
  • Notatie niet in ionen! Hele molecuul
carbonzuren herkennen en weten 

Slide 5 - Tekstslide

Evenwichtsvoorwaarde
Kz=AB
AB

Slide 6 - Tekstslide

Meerwaardige zuren
  • Eenwaardig: kan 1 H+ afstaan (vb zoutzuur)
  • Tweewaardig: kan 2 H+ afstaan (vb zwavelzuur)
  • Driewaardig: kan 3 H+ afstaan (vb citroenzuur)

Slide 7 - Tekstslide

Welk zuur is het zwakste zuur in Binas 49?
A
HPO4 -
B
H2O
C
OH-
D
HCrO4-

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de correcte notatie?
A
HCl
B
H+ + Cl-

Slide 9 - Quizvraag

pH berekenen
pH berekenen:                        [.     ]             [      ] 

BINAS 38A 




pH=log(H+)
H+=10pH

Slide 10 - Tekstslide

Significantie bij pH
  • pH gaat om het aantal decimalen
  • [H+] gaat om het totaal aantal significante cijfers
  • aantal decimalen pH = aantal significante cijfers [conc]
  • vb: Bereken de conc H+ bij een opl. met pH=2,30

  • pH in 2 decimalen, dus 2 significante cijfers bij conc. 
10pH=102,30=5,0103M

Slide 11 - Tekstslide

Oorsprong pH-schaal: waterevenwicht
2 H2O <-> H3O+ + OH- 
evenwicht ligt zeer sterk links
Kw = [H3O+] * [OH-] = 1,0*10-14 (bij 298 K)  BINAS 50A
Zuiver water: [H+] = [OH-] = 
pH tussen 0 en 14 --> logaritmisch verband met [H+]
1,01014=1,0107M

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de pH van 4,0*10-3 M zwavelzuuroplossing?

Slide 13 - Open vraag

Bereken de pH voor 0,13M HCl
A
0,87
B
0,88
C
0,89
D
1,88

Slide 14 - Quizvraag

Basen

Slide 15 - Tekstslide

Basen

  • Basen kunnen een H+ deeltje opnemen
  • Kenmerkende deeltje in een oplossing is OH-
  • Voorbeeld: natriumhydroxide (in oplossing heet het natronloog)
NaOH (s) --> Na+ (aq) + OH- (aq)

Slide 16 - Tekstslide

Sterke basen
  • Sommige basen noemen we sterk
  • Nemen volledig H+ op (alle moleculen) en reageren direct met water (aflopende reactie)
  • VB: natriumhydroxide
  • Oplossing van ionen van sterke base bestaat niet: het reageert direct met water. 
Na2O + H2O --> 2 Na+ + 2 OH-
BINAS 49
Uitzondering: zouten met OH- erin!! 

Slide 17 - Tekstslide

Zwakke basen
  • Sommige basen noemen we zwak
  • Niet alle basen nemen H+ op --> evenwichtsreactie 

  • vb: ammoniak, natriumcarbonaat
  • Notatie afhankelijk van de fase van de stof (vast of opl.)
Na2CO3 (s) + H2O <-> 2 Na+ + HCO3- + OH-
CO32- (aq) + H2O <-> HCO3- + OH-


Slide 18 - Tekstslide

Verstopte basen
Basen zitten vaak verstopt in zouten: MgS, NaOH, KIO, etc. 
Zouten staan niet in 49, alleen de basische ionen. 

Als dit zo is: eerst oplosreactie van het zout. Direct daarna reactie waarbij base H+ opneemt. 

Bij basische zouten waarin in de tekst staat dat het gaat om een vaste stof, schrijf je de hele stof. Gaat het om een oplossing? Schrijf je de base (aq)

Slide 19 - Tekstslide

Bijzondere deeltjes
  • Sommige deeltjes zijn zuur en base
  • vb: HCrO4-, HCO3-
  • De andere deeltjes bepalen dan of het zich gedraagt als zuur of als base. 

  • Sommige stoffen vallen uit elkaar als ze ontstaan
  • H2CO3 en H2SO3 (zie binas!)

Slide 20 - Tekstslide

Evenwichtsvoorwaarde
Kb=AB
AB

Slide 21 - Tekstslide

pH berekenen
pOH berekenen:                           [         ]    [         ]
BINAS 38A 

pH en pOH zijn met elkaar verbonden door waterevenwicht:

14,00 = pH + pOH bij 298K (BINAS 50A)


pOH=log(OH)
OH=10pOH

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld sterke base
Bereken de pH van 0,10 M natronloog
Natronloog = NaOH in oplossing (is dus een uitzondering!!!!)
NaOH --> Na+ + OH-
pOH = - log [OH-]
-log 0,10 = 1,00 
pH + pOH = 14,00 --> 14,00 - 1,00 = 13,00 
Bij de andere basen: eerst reactie met water opschrijven. Daarna met molverhouding [OH-] berekenen. 

Slide 23 - Tekstslide

Bereken de pH van een 0,129 M natriumoxide-oplossing.

Slide 24 - Open vraag

Zuur - base reactie

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Zuurbase reacties
  • Een zuur en een base reageren altijd samen.
  • Hierbij worden één of meerdere H+ ionen overgedragen van zuur naar base.

Voorbeeld: 6 HF (aq) + Fe2O3 (aq) -> 6 F- (aq) + 2 Fe3+ (aq) + 3 H2O (l)
  • HF is een zuur: staat een H+ af waarbij F- overblijft.
  • Fe2O3 bevat O2- ionen, die reageren als  base: neemt H+ op waarbij water ontstaat.

Slide 27 - Tekstslide

Stappenplan zuurbase reacties
Stap 1: Schrijf op welke deeltjes aanwezig zijn.
  • Sterk zuur: noteer H+ en negatieve ion los (H+ + Z-)*

  • Bij zouten (basen): is het aanwezig als vaste stof of als oplossing? In het geval van een oplossing, noteer je de losse ionen.



* HZ is de algemene notatie van een zuur

Slide 28 - Tekstslide

Stappenplan zuurbase reacties
Stap 2: Zoek het zuur en de base
  • Welke deeltje kan H+ opnemen (base) en welk deeltje kan een H+ afstaan?

Stap 3: Geef de reactievergelijking
  • Let op meerwaardige zuren/basen (kan meer dan 1 H+ opnemen (base) of afstaan (zuur)).


    Slide 29 - Tekstslide

    Stappenplan zuurbase reacties
    Stap 2: Zoek het sterkste zuur en de sterkste base
    • Gebruik Binas 49
    • Let op, vaste zouten staan niet in Binas 49! Check het negatieve ion (wat zal ontstaan na oplossen).

    Stap 3: Geef de reactievergelijking
    • Let op meerwaardige zuren/basen (kan meer dan 1 H+ opnemen (base) of afstaan (zuur)).
    • Twee instabiele zuren: koolzuur (H2CO3) en zwaveligzuur (H2SO3) -> valt uiteen in CO2/SO2 en H2O


      Slide 30 - Tekstslide

      Voorbeeld 1: zoutzuur + natronloog
      1. Deeltjes: H+, Cl-, Na+, OH-, H2O,
      2. zoutzuur =  zuur; natronloog = oplossing van natriumhydroxide in water, dus losse ionen
      3. Zuur: H+, Base: OH-
      4. Reactievergelijking: H+ + OH- -> H2O

      Slide 31 - Tekstslide

      Voorbeeld 2: azijnzuur + kaliloog
      • Deeltjes: CH3COOH, K+, OH-, H2O
      • azijnzuur = zuur ; kaliloog = oplossing van kaliumhydroxide in water, dus losse ionen)
      • Reactievergelijking: CH3COOH + OH- -> CH3COO- + H2O

      Slide 32 - Tekstslide

      Voorbeeld 3: zwavelzuur + kaliumoxide
      • Deeltjes: (2) H+, SO42-, K2O
      • zwavelzuur = zuur ; kaliumoxide = vast zout, dus volledige formule zout (zie BINAS)
      • Zuur: H+, base: O2- in K2O
      • Reactievergelijking: 
      • oplossen: K2O -> 2 K+ + O2-
      • zuur-base: 2 H+ + O2- -> H2O
      • totaal: K2O + 2 H+ -> 2 K+ + H2O

      Slide 33 - Tekstslide

      Leg uit of deze reactie een zuurbase reactie .

      2 H2 + O2 -> 2 H2O

      Slide 34 - Open vraag

      Leg uit of deze reactie een zuurbase reactie is.

      Slide 35 - Open vraag

      Geef de reactievergelijking van azijnzuur + kaliloog (KOH)

      Slide 36 - Open vraag

      BaO + H2O -> Ba2+ + 2 OH-

      Is dit een zuurbase reactie?
      A
      Ja, O2- in BaO reageert als zuur, neemt H+ op.
      B
      Ja, O2- in BaO reageert als base, neemt H+ op.
      C
      Ja, O2- in H2O reageert als base, neemt H+ op.
      D
      Nee, dit is geen zuurbase reactie.

      Slide 37 - Quizvraag

      Uitleg quizvraag
      • BaO is een zout, wat bestaat uit Ba2+ en O2- ionen.
      • O2- is een sterke base.
      • O2- neemt H+ op van H2O, waarbij OH- ontstaat.

      • H2O kan zowel als zuur en als base reageren.
      • In dit geval reageert het als zuur: hij staat een H+ af, waarbij OH- overblijft.

      Slide 38 - Tekstslide

      Geef de reactievergelijking waarbij ammoniak reageert met salpeterzuur.

      Slide 39 - Open vraag

      Geef de reactievergelijking waarbij een overmaat zoutzuur reageert met magnesiumcarbonaat.

      Slide 40 - Open vraag

      titratie
      een titratie is een analysemethode om de molariteit van een bekende stof te bepalen

      Slide 41 - Tekstslide

      Titratie berekeningen (stappenplan)
      1. Noteer de reactievergelijking (havo krijgt deze bij de opdracht of kan deze uit de tekst halen).
      2. Bereken aantal mol toegevoegde stof (liter * molariteit)
      3. Bereken aantal mol gereageerde stof (met de molverhouding)
      4. Bereken de molariteit van de gereageerde stof (naar mol/L)

      Slide 42 - Tekstslide

      Voorbeeld berekening
      De onbekende hoeveelheid oxaalzuur wordt opgelost in 100,0 mL demiwater. Hiervan wordt 25,00 mL gepipetteerd in een erlenmeyer en wordt getitreerd met 0,012 M natronloog. Tot kleuromslag is 12,35 mL natronloog toegevoegd. Bereken het aantal mg oxaalzuur wat is opgelost. De reactie die optreedt tijdens titreren: H2C2O4 + 2 OH- -> C2O42- + 2 H2O

      Antwoord
      1. 0,01235 L * 0,012 mol/L = 1,48*10-4 mol NaOH = 1,48*10-4 mol OH- toegevoegd.
      2. Molverhouding 1:2, dus 1,48*10-4 / 2 = 7,41*10-5 mol H2C2O4 (oxaalzuur) gereageerd.
      3. Dit zat in 25,00 mL. In oorspronkelijke 100,0 mL zat *4 = 2,96*10-4 mol oxaalzuur.
      4. 2,96*10-4 mol * 90,036 g/mol = 0,027 g oxaalzuur = 27 mg.

      Slide 43 - Tekstslide

      Frits heeft 100,0 mL azijnzuuroplossing. Hiervan neemt hij 20,00 mL en dit titreert hij met 19,31 mL 0,1018 M natronloog. Bereken de molariteit van de azijnzuuroplossing.

      Slide 44 - Open vraag

      Frits heeft 100,0 mL oxaalzuuroplossing. Hiervan neemt hij 10,00 mL en dit titreert hij met 13,12 mL 0,1003 M natronloog. Bereken de molariteit van de oxaalzuuroplossing.

      Slide 45 - Open vraag

      Frits heeft 100,0 mL oxaalzuuroplossing met een molariteit van 0,1500 M. Hiervan neemt hij 10,00 mL en dit titreert hij met 12,55 mL natronloog. Bereken de molariteit van de natronloog.

      Slide 46 - Open vraag

      Slide 47 - Tekstslide