Blok 3 les 1 - Zinsontleden

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 12 - Open vraag

Geef de persoonsvorm van de volgende zinnen.

Slide 13 - Tekstslide

Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?

Slide 14 - Open vraag

Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.

Slide 15 - Open vraag

In zijn jas heeft Job een scheur.

Slide 16 - Open vraag

Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
  3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 19 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin ontkennend te maken
B
Door de zin te ontleden
C
Door het onderwerp te zoeken
D
Door de zin vragend te maken

Slide 20 - Quizvraag

"Catootje, de beste student uit de klas, had een tien voor ontleden."

In bovenstaande zin is 'Catootje' het onderwerp.

A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

Slide 24 - Video

Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 25 - Tekstslide

Lijdend voorwerp

Slide 26 - Tekstslide

Even opfrissen
- Persoonsvorm:  tijdproef

- Werkwoordelijk gezegde: PV + alle werkwoorden in de zin

- Onderwerp: vraag WIE of WAT + wwg

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de handeling? (pv)

Wie voert de handeling uit? (O)

Wat/wie is nodig bij de handeling? (LV)



Maak een zo kort mogelijke zin bij het plaatje.

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de handeling? (pv)

Wie voert de handeling uit? (O)

Wat/wie is nodig bij de handeling? (LV)



Maak een zo kort mogelijke zin bij het plaatje.

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de handeling? (pv)

Wie voert de handeling uit? (O)

Wat/wie is nodig bij de handeling? (LV)



Maak een zo kort mogelijke zin bij het plaatje.

Slide 30 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Je moet twee dingen weten:
  • Wie/wat doet er iets? (O)
  • Wat doet diegene? (pv + wwg)


Wie/wat + onderwerp + gezegde?

Slide 31 - Tekstslide

Even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.

Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.

Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.

Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 35 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

Slide 36 - Tekstslide

Zinsdelen
  1. Persoonsvorm
  2. Werkwoordelijk gezegde
  3. Onderwerp
  4. Lijdend voorwerp
  5. Meewerkend voorwerp


Slide 37 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 40 - Quizvraag

Zinsdelen

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 41 - Tekstslide

Voorbeeld
Vorig jaar | heb | ik voor mijn vrienden een damtoernooi | georganiseerd. |

Ik | heb | vorig jaar voor mijn vrienden een damtoernooi | georganiseerd. |

Voor mijn vrienden | heb | ik vorig jaar een damtoernooi | georganiseerd. |

Een damtoernooi | heb | ik vorig jaar voor mijn vrienden | georganiseerd. |

Slide 42 - Tekstslide

Nu.. zelfstandig werken /huiswerk
  • Begin met de eerste twee onderdelen.
  • Op 2F en evt. 3F-niveau.
  • Volgende les af.

Slide 43 - Tekstslide