Toets/Proefwerk H2

Meerkeuze vragen
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Meerkeuze vragen

Slide 1 - Tekstslide

Je hoeveelheid chartaal geld ....
A
daalt
B
stijgt
C
blijft gelijk

Slide 2 - Quizvraag

Je hoeveelheid giraal geld ....
A
daalt
B
stijgt
C
blijft gelijk

Slide 3 - Quizvraag

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame
A
indirecte ruil
B
directe ruil

Slide 4 - Quizvraag

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

Je bestelt bij een webshop een paar sportschoenen. Je betaalt ze meteen.

A
indirecte ruil
B
directe ruil

Slide 5 - Quizvraag

Heb je in de volgende gevallen te maken met directe ruil of indirecte ruil?

In de vakantie pas je een paar keer op bij de buren. In ruil daarvoor mag je aan het eind van de vakantie een dag mee naar een pretpark.

A
indirecte ruil
B
directe ruil

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van sparen?
A
Sparen betekent dat je geld dat je overhoudt op een spaarrekening bij de bank zet.
B
Sparen betekent dat je je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.
C
Sparen betekent dat je steeds meer inkomsten hebt.
D
Sparen betekent dat je steeds minder uitgaven hebt.

Slide 7 - Quizvraag

Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.

Wat zijn de twee redenen voor Peter om te sparen?

A
Sparen voor een doel.
B
Sparen voor de rente.
C
Sparen uit voorzorg.

Slide 8 - Quizvraag

Uit welke twee delen bestaat de maandtermijn van een lening bij de bank?

Let op: er zijn twee antwoorden goed, maar je kunt er maar één aanklikken.

A
Het aflossen van de lening
B
De afsluitkosten van de lening.
C
De rente voor de lening.
D
Een deel om te sparen.

Slide 9 - Quizvraag

Bij de vraag of je iets wilt verzekeren kijk je naar het risico.

Wat bepaalt de hoogte van het risico?
Er zijn twee antwoorden goed, maar je kunt er maar één kiezen.

A
Het aflossen van de lening
B
De afsluitkosten van de lening.
C
De rente voor de lening.
D
Een deel om te sparen.

Slide 10 - Quizvraag

Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij. Dat is de ...
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 11 - Quizvraag

Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij.
Jij bent de ...
A
verzekeraar
B
verzekerde

Slide 12 - Quizvraag

Als bewijs van je verzekering ontvang je een ...
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
premie

Slide 13 - Quizvraag

In het bewijs van de verzekering staat onder andere hoeveel ... je voor de verzekering moet betalen.
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
premie

Slide 14 - Quizvraag

In de ... staat waar je wel of geen recht op hebt.
A
polis
B
polisvoorwaarden
C
premie

Slide 15 - Quizvraag