Taal thema 5 week 2 les 10

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Voltooide / onvoltooide tijd

Een zin die in de voltooide tijd staat kun je herkennen door hulpwerkwoorden. Welke twee hulpwerkwoorden zijn dit?

In welke tijd staat de zin?
Hij heeft verder landinwaarts een huis gevonden.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

In welke tijd staat de zin?
De laatste ontwikkelingen gaven de doorslag.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

In welke tijd staat de zin?
Zijn aanvraag tot schadevergoeding is afgewezen.

1. voltooide tijd
2. onvoltooide tijd

Verwijswoorden dat, die of wat

Waar of niet waar?
dat verwijst naar een de woord

1. waar
2. niet waar

Vul het juiste verwijswoord in.
Hij is geoloog, ....... hij altijd al wilde worden.

1. wat
2. dat
3. die

Vul het juiste verwijswoord in.
Het onderzoek ........... hij nu doet, gaat over aarbevingen

1. wat
2. dat
3. die

Vul het juiste verwijswoord in.
De stenen ........... hij meeneemt, gebruikt hij voor het onderzoek

1. wat
2. dat
3. die

Dit ga ik doen:

Les 10 maken

eigen taken maken

Woorden week 2 oefenen taal