Les 16-03-2021, paragraaf 3.4

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Koopprijs: 325.000 
WOZ waarde 289.250
Hoeveel is de WOZ waarde in % van de Koopprijs?

Slide 4 - Tekstslide

Afzet= 50 stuks Prijs per stuk = €10,-
Inkoopwaarde = €200,-
Brutowinst =....

A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-

Slide 5 - Quizvraag

Joris kan door efficiënter te werken de bedrijfskosten in zijn bedrijf verlagen met € 4.500 per jaar. De brutowinst stijgt uiteindelijk met € 4.200.
Wat is het effect op de nettowinst?
A
De nettowinst stijgt met € 8.700
B
De nettowinst daalt met € 8.700
C
De nettowinst stijgt met € 4.500
D
De nettowinst blijft gelijk

Slide 6 - Quizvraag

Piet zijn omzet was vorige maand 100.000 euro.

Deze maand is zijn omzet 110.000 euro.

Hoeveel procent is zijn omzet gestegen?
Hoe reken ik dit uit?
Stap 1.  
nieuwe omzet - oude omzet = stijging in geld

Stap 2.  
stijging in geld : oude omzet
x 100 = groei in %

Slide 7 - Tekstslide

Vul het antwoord op de vorige vraag in. Hoeveel procent is Piet zijn omzet gestegen?

Slide 8 - Open vraag

Uitwerking
Stap 1.
110.000 - 100.000 = 10.000


Stap 2.
10.000 : 100.000 x 100% = 10%
Hoe reken ik dit uit?
Stap 1.
nieuwe omzet - oude omzet = stijging in geld


Stap 2.
stijging in geld : oude omzet
x 100 = groei in %

Slide 9 - Tekstslide

omzet: 83.000 euro
brutowinst: 34.000 euro
Hoeveel procent is de brutowinst van de omzet?

Slide 10 - Open vraag

Uitwerking
___________ : omzet x 100 = __________%
brutowinst : omzet x 100 =__________%

34.000 / 83.000 x 100% = 40,96%


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Ik kan werken met indexcijfers.
- Ik kan aan de hand van indexcijfers vergelijkingen maken.

HUISWERK: Paragraaf 3.4

Slide 18 - Tekstslide

Indexcijfers
Indexcijfers geven de prijsontwikkeling aan van een bepaald product.

Soms worden producten goedkoper (deflatie) en vaak worden producten duurder (inflatie).


Slide 19 - Tekstslide

We kunnen naar 1 product kijken (bijv aarbeien) of naar een hele groep producten (bijv fruit) en daar het gemiddelde van nemen.


Indexcijfers

Slide 20 - Tekstslide

VUISTREGEL
INDEXCIJFER VAN HET BASISJAAR IS ALTIJD 100

Slide 21 - Tekstslide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
(gegeven van nieuw jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Indexcijfer 2013 = 2,64 : 2,75 x 100 = 96

Slide 22 - Tekstslide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Van indexcijfer naar getal?

1: Deel het indexcijfer van het gevraagde jaar door 100.
2: Vermenigvuldig de uitkomst met het getal in het basisjaar.

  • 1: 96 : 100 = 0,96
  • 2: 0,96 x 2,75 = €2,64



96

Slide 23 - Tekstslide

Indexcijfers
2013
2014
2015
2016
2,64
2,75
2,51
I
96
100
101,09
Indexcijfer 2013 = 2,64 : 2,75 x 100 = 96

Slide 24 - Tekstslide

Indexcijfers
2013
2014
2015
2016
2,64
2,75
2,51
2,78
I
96
100
91,27
101,09
2015: 2,51 : 2,75 x 100 = 91,27 
2016: 1: 101,09 : 100 = 1,0109
         2: 1,0109 x 2,75 = €2,78

Slide 25 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Tekstslide

Hoe noemen we een prijsstijging?
A
Inflatie
B
Deflatie

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel punten is het basisjaar?
A
1000
B
10
C
100
D
1

Slide 28 - Quizvraag

Indexcijfers zijn hetzelfde als procenten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Bereken het indexcijfer van 2006.

Slide 30 - Open vraag

Uitwerking
(gegeven van dat jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

Gebruik de verhoudingstabel en kom tot de volgende berekening:
107.000.000 : 71.000.000 x 100 = 150,70 (afgerond)

Slide 31 - Tekstslide

Bereken de omzet van 2013.

Slide 32 - Open vraag

Uitwerking
1: Deel het indexcijfer van het gevraagde jaar door 100.
2: Vermenigvuldig de uitkomst met het getal in het basisjaar.

Gebruik de verhoudingstabel en kom tot de volgende berekening:
1: 136 : 100 = 1,36
2: 1,36 x 318.000.000 = €432.480.000,00

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdrachten van paragraaf 3.4
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 3.5

timer
25:00

Slide 34 - Tekstslide