Fictie les 2 22-23

Fictie
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Vorige keer
Fictie
Verhalen die zijn geschreven om je te amuseren (vermaken) zijn fictie. Ze hebben een hoofdpersoon van wie je weet wat hij of zij denkt en voelt. Het zijn verhalen die verzonnen zijn.
Er is realistische en niet-realistische fictie.


Non-fictie
Alle teksten die zijn geschreven met een ander doel dan je te amuseren (bijvoorbeeld informeren of overtuigen) zijn non-fictie. Het zijn teksten die gaan over de werkelijkheid en waarin feiten staan.

Slide 2 - Tekstslide

1. Fictie
2. Non-fictie

Slide 3 - Tekstslide

1. Fictie
2. Non-fictie

Slide 4 - Tekstslide

1. Fictie
2. Non-fictie

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel:
Ik weet:
  • wat het perspectief van een verhaal is.
  • wie de hoofdpersoon is van een verhaal.
  • hoe ik een fictief karakter en verhaal beoordeel middels beoordelingswoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Perspectief
Perspectief
Het perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon.



Wisselend perspectief
Als je van meerdere personen in een verhaal weet wat ze denken en voelen, is er sprake van een wisselend perspectief. De ene keer zit je in het hoofd van de ene persoon en de andere keer in het hoofd van de andere persoon.

Slide 7 - Tekstslide

Ik-vorm
Als een verhaal een ik-persoon heeft, is het geschreven in de ik-vorm. Je weet wat de ik-persoon denkt en voelt.

Slide 8 - Tekstslide

Hij/zij-vorm
Als er geen ik-persoon in het verhaal voorkomt, is het verhaal geschreven in de hij- of zij-vorm.

Slide 9 - Tekstslide

Beoordeling
Een beoordeling van een verhaal bestaat uit je mening en jouw argumenten.

De mening is de uitspraak waar je ‘ik vind’ of ‘volgens mij’ voor kunt zetten. Met de argumenten leg je uit waarom je dat vindt. (je kan dan bijvoorbeeld de signaalwoorden 'omdat' of 'want' gebruiken)

Slide 10 - Tekstslide

Je kunt een verhaal of serie op een aantal kenmerken beoordelen, waaronder:
  • Personen: Vond je de personages geloofwaardig en goed beschreven? Kon je je goed inleven in de hoofdpersoon? Herkende je bepaalde emoties of gedrag?

  • Gebeurtenissen: Kwamen de gebeurtenissen realistisch op jou over? Heb je zelf zoiets meegemaakt of ken je anderen die iets dergelijks hebben meegemaakt? Werd je aan het denken gezet?

  • Opbouw: Was het verhaal lastig te lezen of juist niet? Vond je het spannend? Hoe vond je het einde?

  • Taalgebruik: Vond je het taalgebruik moeilijk of makkelijk? Was het beeldend? Kon je voor je zien wat de schrijver bedoelde?

Slide 11 - Tekstslide

Beoordelingswoorden karaktereigenschappen personage(s)

Slide 12 - Tekstslide

Beoordelingswoorden over het verhaal

Slide 13 - Tekstslide

6

Slide 14 - Video

02:08
Hoe voelt Bram zich nu denk je?

Slide 15 - Woordweb

06:04
Wat vind je van het gedrag van Joost?

Slide 16 - Open vraag

10:13
Wat zou jij doen als je Eva was en dit zou zien?

Slide 17 - Open vraag

11:39
Waarom doet Joost zo tegen Bram denk jij?

Slide 18 - Open vraag

13:23
In welk personage kon jij je het beste inleven?
Bram (de nieuwe leerling)
Eva (vriendin Joost)
Joost (pester)

Slide 19 - Poll

13:27
In hoeverre zou zoiets in het echt kunnen gebeuren?
0= niet 10=wel
010

Slide 20 - Poll

Opdracht 5
We maken opdracht 5 van het werkboekje. Na 5 minuten bespreken we samen wat jullie antwoorden zijn.
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Game On - Cis Meijer
Patroon - Marco Kunst
Faketrip - Margje Woodrow
Match - Buddy Tegenbosch 
Verschijningen - Hilda Spruit

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 6
We maken opdracht 6 van het werkboekje.

  1. Je kiest uit de net getoonde trailers twee uit die jou aanspreken. Leg met beoordelingswoorden uit waarom je voor deze twee trailers kiest.
  2. Schrijf nu een beoordeling over jouw eigen leukste boek, boekenserie, tv-serie of film in 150 - 200 woorden. (zie werkboekje voor alle eisen)
  3. Keuzeopdracht; deze maak je in een volgende les.


Slide 23 - Tekstslide

Ik kan middels beoordelingswoorden een verhaal en fictief karakter beoordelen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 24 - Poll