Fictie les 6

Fictie
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen
Fictie
Verhalen die zijn geschreven om je te amuseren (vermaken) zijn fictie. Ze hebben een hoofdpersoon van wie je weet wat hij of zij denkt en voelt. Het zijn verhalen die verzonnen zijn.
Er is realistische en niet-realistische fictie.


Non-fictie
Alle teksten die zijn geschreven met een ander doel dan je te amuseren (bijvoorbeeld informeren of overtuigen) zijn non-fictie. Het zijn teksten die gaan over de werkelijkheid en waarin feiten staan.

Slide 2 - Tekstslide

Perspectief
Perspectief
Het perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon.



Wisselend perspectief
Als je van meerdere personen in een verhaal weet wat ze denken en voelen, is er sprake van een wisselend perspectief. De ene keer zit je in het hoofd van de ene persoon en de andere keer in het hoofd van de andere persoon.

Slide 3 - Tekstslide

Perspectief

Ik-vorm: Als een verhaal een ik-persoon heeft, is het geschreven in de ik-vorm. Je weet wat de ik-persoon denkt en voelt.

Hij/zij-vorm: Als er geen ik-persoon in het verhaal voorkomt, is het verhaal geschreven in de hij- of zij-vorm.

Slide 4 - Tekstslide

Beoordeling
Een beoordeling van een verhaal bestaat uit je mening en jouw argumenten.

De mening is de uitspraak waar je ‘ik vind’ of ‘volgens mij’ voor kunt zetten. Met de argumenten leg je uit waarom je dat vindt. (je kan dan bijvoorbeeld de signaalwoorden 'omdat' of 'want' gebruiken)

Slide 5 - Tekstslide

Je kunt een verhaal of serie op een aantal kenmerken beoordelen, waaronder:
  • Personen: Vond je de personages geloofwaardig en goed beschreven? Kon je je goed inleven in de hoofdpersoon? Herkende je bepaalde emoties of gedrag?

  • Gebeurtenissen: Kwamen de gebeurtenissen realistisch op jou over? Heb je zelf zoiets meegemaakt of ken je anderen die iets dergelijks hebben meegemaakt? Werd je aan het denken gezet?

  • Opbouw: Was het verhaal lastig te lezen of juist niet? Vond je het spannend? Hoe vond je het einde?

  • Taalgebruik: Vond je het taalgebruik moeilijk of makkelijk? Was het beeldend? Kon je voor je zien wat de schrijver bedoelde?

Slide 6 - Tekstslide

Deze les
Je leert:
  • hoe je een verhaal beoordeelt middels beoordelingswoorden.

Slide 7 - Tekstslide

Plattegrond
We gaan verder met het tekenen van de plattegrond van een belangrijke plaats/ruimte uit het boek dat je nu leest. Maak er ook een legenda bij. Schrijf de naam van de plaats/ruimte er duidelijk bij. Gebruik het boek om dit zo precies mogelijk na te tekenen.

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn beoordelingswoorden?
A
Woorden die vertellen waarom je iets vindt
B
Woorden die een verhaal vertellen.
C
Woorden die zeggen waar een verhaal over gaat..
D
Woorden waarmee je zegt wat je van iets vindt.

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn beoordelingswoorden bij een PERSOON?
A
knap
B
aardig
C
kind
D
held

Slide 10 - Quizvraag

Welke woorden hieronder zijn beoordelingswoorden?
A
Argument
B
Interessant
C
Spannend
D
Non-fictie

Slide 11 - Quizvraag

Zoek 3
beoordelingswoorden
over het verhaal of een
persoon.

Slide 12 - Open vraag

Met beoordelingswoorden kun je je mening uitleggen.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag