Neem de zin over, maak het wg langer. Gebruik daarvoor een vorm van het ww. dat voor de zin staat. Verander zo nodig de vorm van de andere ww.
1. hebben --> Rachelle volgt een opleiding voor scheidsrechter.
2. moeten --> De mentor nodigt alle leerlingen uit voor een kort gesprek.
3. willen --> Vanmiddag plaatsen de monteurs de zonnepanelen op het dak.