04. V3 BVJ 3.4 Stambomen (22-5-25)

3.4
 stambomen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.4
 stambomen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
- Herhaling genotype en fenotype, genen, kruisingen
- Theorie 3.4 Stambomen
- Maken 3.3 en 3.4


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Voor deze les een demonstratie met een kaars doen.

Misschien ook een pinda?
Fenotype en genotype

Slide 4 - Tekstslide

Vul voor jezelf aan
Substraat: is wat wordt omgezet/verwerkt in een enzym
Active centrum: waar substraat bind met enzym
reactieproduct: wat uit de reactie komt

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dominante allel (het sterkst)= A
Recessieve allel (minder sterk)= a.

AA: Homozygoot dominant
Aa: Heterozygoot 
aa: Homozygoot recessief 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn genen?

A
Genen zijn informatie die iets zeggen over huidskleur of oogkleur
B
Genen zijn delen van een chromosoom die coderen voor een eigenschap, van ieder gen heb je twee allelen.
C
Genen zorgen voor je fenotype (hoe je er uit ziet)
D
Ze zijn allemaal goed

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het allel voor bruinhaar is dominant A. Het allel voor blond haar is recessief a.
Welke kleur haar heeft iemand met het genotype Aa?
A
Bruin
B
Blond
C
Lichtbruin

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een intermediair fenotype?
A
Beide allelen komen niet tot uiting
B
Het fenotype is afhankelijk van het dominante allel
C
Er is geen dominant allel en geen recessief allel
D
Het fenotype is afhankelijk van het recessieve allel.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel:
Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief is. 
3.4 Stambomen

Slide 11 - Tekstslide

Vul voor jezelf aan
Substraat: is wat wordt omgezet/verwerkt in een enzym
Active centrum: waar substraat bind met enzym
reactieproduct: wat uit de reactie komt

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1
Welk fenotype heeft iedereen?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 2
Is er een kind met een ander fenotype dn beide ouders?

Wat zou dan het genotype van dit kind zijn? 

Het moet wel twee recessieve allelen hebben

De ouders moeten dus wel heterozygote allelen hebben

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 3
Schrijf in de stamboom op wat je weet over het genotype

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stap 5
Vul de stamboom zo veel mogelijk aan

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maken 3.3 en 3.4

Morgen:
herhalen paragraaf 1 t/m 4
en/of huiswerk maken

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies