H2 Herhalen

Hoofdstuk 2: Herhalen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2: Herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Huiswerk TOETS HOOFDSTUK 2
  2. Terugblik vorige les: nakijken
  3. Leerdoelen
  4. Uitleg herhalen hoofdstuk 2
  5. Maken herhalings- en plusopdrachten
  6. Vooruitblik volgende les

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk vorige les
Pak je boek voor je en ga naar bladzijde 66
Kijk rekenen hoofdstuk 2 na met het antwoordenboek
Krul bij juiste antwoorden, verbeter je foute antwoorden



Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Maken herhaling of plus op blz. 70 t/m 73
Leren blz. 41 t/m 73 GROTE TOETS HOOFDSTUK 2 

De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!

Slide 4 - Tekstslide

Grote uitgaven die je af en toe doet zijn...
A
vaste lasten
B
incidentele uitgaven
C
dagelijkse uitgaven
D
huishoudelijke uitgaven

Slide 5 - Quizvraag

De kans dat je schade hebt
A
verzekeren
B
polis
C
premie
D
risico

Slide 6 - Quizvraag

Geld gebruiken van een ander
A
sparen
B
eigen risico
C
lenen
D
begroting

Slide 7 - Quizvraag

Als je iets koopt in de winkel gebruik je geld als een...
A
spaarmiddel
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel
D
wasmiddel

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je leert wat voor soort inkomen je kunt hebben
  • Je leert welke groepen uitgaven er zijn
  • Je leert welke functies geld kan hebben
  • Je leert welke redenen er zijn om te sparen
  • Je leert welke redenen je kunt hebben om geld te lenen
  • Je leert waarom je een verzekering zou afsluiten

Slide 9 - Tekstslide

Soorten inkomens
Er zijn drie soorten inkomens.
  • Loon of salaris ontvang je als je voor een baas werkt.
  • Winst is je inkomen als je een eigen bedrijf hebt.
  • Een uitkering ontvang je van de overheid. Bijvoorbeeld als je werkloos of arbeidsongeschikt bent. Ouders van kinderen onder de achttien krijgen kinderbijslag.

Slide 10 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Er zijn drie soorten uitgaven:
  1. Vaste lasten: uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen, zoals huur, abonnement, contributie.
  2. Huishoudelijke uitgaven of dagelijkse uitgaven
  3. Incidentele uitgaven: meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals aanschaf van kleding, apparaten of vakantie.

Slide 11 - Tekstslide

Geldfuncties
Geld gebruik je op verschillende manieren. Je noemt dat de geldfuncties:
  1. Ruilmiddel: wanneer je iets koopt.
  2. Spaarmiddel: wanner je geld bewaart om later uit te geven.
  3. Rekenmiddel: wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft.




Slide 12 - Tekstslide

Sparen
Sparen betekent dat je je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later. Redenen om te sparen:
  1. Je spaart voor een doel: bijvoorbeeld extra geld voor op vakantie
  2. uit voorzorg: bijvoorbeeld voor als je telefoon kapot gaat
  3. voor de rente: dit doe je bij de bank, in je spaarvarken krijg je geen rente

Slide 13 - Tekstslide

Sparen en lenen
Bij sparen stel je een aankoop uit. 
  • voordeel: je krijgt rente
  • nadeel: je moet wachten

Bij lenen haal je een aankoop naar voren:
  • voordeel: je kunt de aankoop direct gebruiken
  • nadeel: je moet rente betalen







Slide 14 - Tekstslide

Lenen
Lenen betekent dat je geld gebruikt dat van een ander is. 
Redenen om geld te lenen:
  • Je wilt iets duurs kopen, zoals meubels of een auto en je wilt niet wachten tot je het bedrag bij elkaar gespaard hebt.
  • Je hebt onverwacht dringend geld nodig. Bijvoorbeeld om een dure reparatie te betalen.





Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Verzekeren
Verzekeren is het afdekken van een risico dat je geld moet betalen, daarbij kijk je naar: 
  1. de kans op schade
  2. de hoogte van het schadebedrag
Door een verzekering af te sluiten neemt de verzekeringsmaatschappij het financiële risico over van de verzekerde.








Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Herhalings- en plusopdrachten maken
Ga naar bladzijde 70 van je boek
Maak de herhalings of plusopdrachten van hoofdstuk 2

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de oefentoets online

Slide 19 - Tekstslide

Een uitkering ontvang je van de overheid
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Uitgaven die met regelmaat terugkeren
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentiele uitgaven
D
huishoudelijke uitgaven

Slide 21 - Quizvraag

Geld opzijleggen voor de vakantie is sparen...
A
met een doel
B
uit voorzorg
C
voor de rente
D
in een varken

Slide 22 - Quizvraag

Waar of niet waar: op je bankrekening staat chartaal geld
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert wat voor soort inkomen je kunt hebben
  • Je leert welke groepen uitgaven er zijn
  • Je leert welke functies geld kan hebben
  • Je leert welke redenen er zijn om te sparen
  • Je leert welke redenen je kunt hebben om geld te lenen
  • Je leert waarom je een verzekering zou afsluiten

Slide 24 - Tekstslide

Vooruitblik
De volgende les: leren voor de toets

Huiswerk:
  • leren blz. 42 t/m 73 Dus heel HOOFDSTUK 2

Bedankt voor je aandacht!


Slide 25 - Tekstslide

Deze les was...

Slide 26 - Tekstslide