Communiceren met de doelgroep week 6

Communiceren met de doelgroep 
Week 6:
Theoriebron 11 en 15 

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Communiceren met de doelgroep 
Week 6:
Theoriebron 11 en 15 

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige week
Verbale en non-verbale communicatie 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog over verbale- en non-verbale communicatie?

Slide 3 - Woordweb

ontwikkelingsfasen en communicatie 
Inleiding
Om goed met kinderen te kunnen communiceren, is het van belang dat je je verdiept in de ontwikkelingsfasen. Met een kind van 6 communiceer je anders dan met een puber. Ook hier spelen weer de verbale en de non-verbale communicatie.
 Dit betekent dat je moet weten hoe je het best non-verbaal kunt aansluiten bij het kind, maar dat je ook kennis hebt van de taalontwikkeling. In deze theoriebron vind je handvatten om aan te sluiten bij iedere ontwikkelingsfase.

Slide 4 - Tekstslide

Baby 
  • Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat een kind van 18 maanden feilloos gezichtsuitdrukkingen herkent. Als de volwassene bijvoorbeeld grote ogen opzet, herkent de baby dat iets niet mag. 
  • Ook oogcontact en gebaren zijn belangrijk en functioneel in het contact met de baby. 
  • Gebaren zijn goed voor het stimuleren van de taalontwikkeling. Wees je ook bewust van de afstand tot de baby.
  •  Doet de baby iets wat niet mag, dan kun je dichter naar hem toe komen. Is hij aan het spelen, en jij bent in de buurt, dan straal je uit dat hij prima zelf kan spelen. Ook het aanraken van een baby is belangrijk voor zijn ontwikkeling. Om de taalontwikkeling te stimuleren is het raadzaam om te benoemen wat je doet, een boekje voor te lezen of verstoppertje te spelen. 
  • Door met een hogere stem te spreken, zorg je ervoor dat de baby je beter verstaat.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Dreumes (1 tot 2 jaar)
  • Oogcontact speelt in deze fase een grote rol, omdat een dreumes veel informatie uit je gezichtsuitdrukking haalt.
  •  Hij begrijpt vaak nog niet de inhoud van wat je zegt, waardoor hij nog meer gefocust is op de gezichtsuitdrukking. 
  • Als je op ooghoogte met de dreumes zit, kan hij de gezichtsuitdrukking het best lezen. Bovendien komt dit minder bedreigend over.
  •  De dreumes haalt veel informatie uit jouw intonatie en stemgebruik. Als je bijvoorbeeld boos bent, laat je dat in je stem doorklinken. De dreumes wil graag serieus genomen worden. ‘gewone’ stem. 
  • Voor de taalontwikkeling is het zaak dat je korte, duidelijke zinnen gebruikt. Ook hier geldt dat je goed benoemt wat je doet.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Peuter 
  • Ook de peuter (tussen de 2 en 4 jaar oud) heeft er baat bij dat je oogcontact hebt en benoemt wat je doet. 
  • Door iets langere zinnen te gebruiken, leer je hem nieuwe woorden. 
  • Peuters leven erg in het moment, dus houd hier rekening mee als je vragen stelt. 
  • Ook het praten via een knuffel of pop kan heel effectief en laagdrempelig zijn. 
  • Verder is het voor de ontwikkeling van belang dat je goed luistert naar wat het kind zegt en dit probeert te begrijpen. Geef de peuter de tijd en vul niet te snel in.

Slide 9 - Tekstslide

Wat weet je over de taalontwikkeling van de kleuter?

Slide 10 - Woordweb

Kleuter (4 tot 6 jaar)
  • Luisteren is voor kleuters vaak nog lastig. 
  • Prijs het kind dan ook wanneer het luistert en spreek het ook aan wanneer er niet geluisterd wordt. 
  • Doordat het kind naar school gaat, zal zijn woordenschat toenemen. 
  • De kleuter leert nu bijvoorbeeld lidwoorden aan. 
  • Benader je het kind positief, dan zal zijn zelfvertrouwen groeien. 
  • Het is belangrijk om te luisteren naar wát er is gezegd en niet hóe het wordt gezegd. 
  • Maak de gesprekjes echter nog niet te lang.

Slide 11 - Tekstslide

Jong schoolkind ( 6 tot 9 jaar)

  •  grote stappen in de taalontwikkeling!
  • Op school leert het lezen, waardoor de woordenschat snel groeit. 
  • Het kind leert in deze fase ook dat een woord meerdere betekenissen kan hebben. 
  • Het jonge schoolkind leert concreet te denken en gaat meer over zichzelf nadenken. 
  • Voor jou als onderwijsassistent is het belangrijk dat je het kind helpt om een positief en realistisch zelfbeeld te ontwikkelen. 
  • De communicatie speelt hierin een grote rol. Belangstelling tonen is essentieel.

Slide 12 - Tekstslide

Ouder schoolkind (10 - 12 /13 jaar)
  • Het oudere schoolkind leert uitdrukkingen kennen en leert ook dat sommige woorden niet letterlijk bedoeld zijn. 
  • Het kind leert kritischer denken, kan gedrag van klasgenoten imiteren en kan zich afzetten tegen de ouders. 
  • Het krijgt meer behoefte aan zelfstandigheid en vormt een eigen mening. Het is belangrijk om dit te stimuleren en het kind ruimte te geven. 
  • Het ‘ervaren’ speelt hierin een grote rol. 
  • Wel is het voor de ontwikkeling van het kind essentieel dat het weet dat er een luisterend oor geboden wordt.

Slide 13 - Tekstslide

Het is raadzaam één onderwerp tegelijk met de puber te bespreken?
A
Wel nee, gewoon alles tegelijk!
B
Ja, omdat een puber niet luistert...
C
Ja, want een puber heeft al zo veel prikkels
D
Nee joh!

Slide 14 - Quizvraag

Puber (10 - 16 jaar)
  • Het kind maakt zich los, wil zelf graag bepalen en wil tegelijkertijd graag gezien en erkend worden. 
  • Voor de communicatie met pubers betekent dit dan ook dat de jongere het gevoel moet krijgen dat hij iets in te brengen heeft. 
  • Het is raadzaam om één onderwerp in het gesprek te kiezen en je daarop te richten. 
  • Je kunt dit ook naar de puber benoemen. 
  • Bied hem de ruimte om zijn eigen mening te geven en onderbouwen. Probeer niet te snel met een oplossing te komen. 
  • Stel neutrale vragen, spreek aan op gedrag, maar geef ook complimenten. Ook humor is erg belangrijk.

Slide 15 - Tekstslide

Soms is het efficiënt om een gesprek te beëindigen en er later weer eens op terug te komen. De non-verbale communicatie speelt ook hier een grote rol. Wees je bewust van je eigen houding.

Slide 16 - Tekstslide

Adolescent 
  •  De nadruk komt in de loop van de tijd steeds meer te liggen op volwassen en onafhankelijk worden. 
  • In de communicatie met adolescenten merk je dat ze meer zelfreflecterend vermogen ontwikkelen. 
  • Ze kunnen kritischer naar zichzelf kijken. 
  • Adolescenten ontwikkelen steeds meer een eigen identiteit.
  • In gesprekken zullen zij dan ook met hun eigen standpunten en visie komen. Het is belangrijk om hier gehoor aan te geven. Uiteraard blijft het zaak dat je je bewust bent van je eigen non-verbale communicatie.

Slide 17 - Tekstslide

Wat zou er kunnen gebeuren als je niet goed aansluit bij de ontwikkelingsfase van het kind ?

Slide 18 - Woordweb

Aansluiten bij de ontwikkelingsfase 
  • Je kunt je afvragen waarom je zou moeten aansluiten bij de ontwikkelingsfase in gesprekken met de doelgroep. Om erachter te komen waarom het belangrijk is om aan te sluiten, kun je het ook omdraaien. Wat zou er gebeuren als je niet goed aansluit bij de ontwikkelingsfase? Niet goed aansluiten heeft effect op het gesprek. 
  • Het kind voelt zich mogelijk niet gezien of begrepen, waardoor de boodschap niet goed overkomt. 
  • Dit kan niet alleen grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind, maar ook voor een veilig pedagogisch klimaat. 
  • Stel je eens voor dat een onderwijsassistent een les geeft aan groep 8 en de kinderen in de communicatie behandelt als kleuters. 
  • Dit heeft beslist gevolgen voor het klimaat in de klas en mogelijk ook voor het zelfbeeld van de kinderen.

Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig verder me je beroepsproduct 

Slide 20 - Tekstslide

Ik begrijp de lesstof en kan zelfstandig verder
A
Ja helemaal
B
Nog niet alles maar ik kan het nalezen
C
Helemaal niet, ik heb meer uitleg nodig

Slide 21 - Quizvraag