2.2 Basis & Kader

4 Basis & Kader 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

4 Basis & Kader 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 1.1
Wat weet je nog van ...
  • Wat voor behoeften kun je hebben
  • Waarom je keuzes moet maken
  • Hoe kun je zelf in je behoeften voorzien?
Kader (extra)
  • Wat betekent 'schaarste'  in de economie?
Plattegrond

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Herhalen leerdoelen paragraaf 2.1 Waarmee betaal je?
  • Uitleg Basis paragraaf 2.2 Sparen en lenen
  • Uitleg Kader paragraaf 2.2 Sparen en beleggen
  • Zelf aan de slag
  • Leerdoelen behaald?

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 2.1
Basis & Kader
  • Welke functies geld heeft
  • Hoe je op verschillende manieren kan betalen
Basis
  • Hoe je een nieuw saldo berekent
Kader
  • Wat voor saldo je betaalrekening kan hebben

Slide 4 - Tekstslide

Basis zelf aan de slag
Ga verder met daar waar je bent gebleven.
Kijk je gemaakte vragen na !!
Op its learning staat wat je voor deze week af moet hebben.

Slide 5 - Tekstslide

4 Basis & Kader 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen 2.2 Kader

  • Welke redenen zijn er om te sparen?
  • Wat zijn de voor-en nadelen van beleggen?
  • Welke rol hebben banken in het geldverkeer?

Slide 7 - Tekstslide

Sparen
Sparen betekent niks anders dan geld later uitgeven.
  •  Geld thuis te bewaren
  • Geld in jouw portemonnee te laten
  • Geld op een spaarrekening te zetten

Slide 8 - Tekstslide

Hoe verdienen banken geld?

Rente!
Maar hoe?

Slide 9 - Tekstslide

Rol van de bank

Slide 10 - Tekstslide

Spaarmotieven
Doel
sparen voor een doel
Voorzorg
sparen uit voorzorg
Rente
sparen voor de rente

Slide 11 - Tekstslide

Verschillende vormen van rente
  • Rente is de beloning voor het sparen

  • Variabele rente:  de bank kan het rentepercentage veranderen. Bij "gewone" spaarrekeningen waarbij je geld vrij opneembaar is

  • Vaste rente: het rentepercentage blijft de hele periode hetzelfde (verandert niet).  Dit kan zijn op een spaardeposito (een spaarrekening waarop je geld voor een afgesproken tijd vast staat)

Slide 12 - Tekstslide

Enkelvoudige rente

Rentebedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren

Totale bedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren + spaartegoed

Voorbeeld:

Roberto heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.

3% = 0,03 ( 3 delen door 100)


Rente na 1 jaar        → €200 x 0,03 x 1

Rente na 2 jaar       → €200 x 0,03 x 2

Rente na 1 maand → €200 x 0,03 x 1 : 12

Slide 13 - Tekstslide

Beleggen
Als je gaat beleggen besteed je je geld aan iets waarvan je verwacht dat het in waarde zal stijgen.

Daarnaast loopt je het risico dat je beleggingen minder waard worden.

Slide 14 - Tekstslide

Vorm van beleggen

  • Aandeel
  • Een bewijs dat je mede-eigenaar bent van dat bedrijf
  • Gaat het goed met dat bedrijf dan stijgt de koers van je aandeel.
  • Wanneer het slecht gaat dan daalt de koers van je aandeel.
  • Deze koers is de prijs van de aandelen.

Slide 15 - Tekstslide

Dividend


Winst die een bedrijf uitkeert aan de aandeelhouders.

Slide 16 - Tekstslide

Nog een vorm van beleggen
Obligatie schuldbewijs => je wordt geen eigenaar!!
Obligaties zijn leningen aan bedrijven of de overheid. 
Over een belegging in obligaties ontvang je rente.


Bij beleggen in obligaties loop je minder                                                risico dan bij beleggen in aandelen.

Slide 17 - Tekstslide

Overzicht
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst (= winst)
Rendement spaarrekening:
Rente

Slide 18 - Tekstslide

Zelf aan de slag
Ga verder met daar waar je bent gebleven.
Kijk je gemaakte vragen na !!
Op its learning staat wat je voor deze week af moet hebben.

Slide 19 - Tekstslide

4 Basis & Kader 

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen 2.2 Basis

  • welke redenen er zijn om te sparen
  • welke redenen er zijn om te lenen
  • wat kredietkosten zijn

Slide 21 - Tekstslide

Sparen
Sparen betekent niks anders dan geld later uitgeven.
  •  Geld thuis te bewaren
  • Geld in jouw portemonnee te laten
  • Geld op een spaarrekening te zetten

Slide 22 - Tekstslide

Spaarmotieven
Doel
sparen voor een doel
Voorzorg
sparen uit voorzorg
Rente
sparen voor de rente

Slide 23 - Tekstslide

Verschillende vormen van rente
  • Rente is de beloning voor het sparen

  • De hoogte van het rentebedrag is afhankelijk van:
  • het rentepercentage
  • de hoogte van het spaarbedrag
  • hoelang je spaart

Slide 24 - Tekstslide

Enkelvoudige rente

Rentebedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren

Totale bedrag = spaartegoed x rentepercentage x jaren + spaartegoed

Voorbeeld:

Roberto heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.

3% = 0,03 ( 3 delen door 100)


Rente na 1 jaar        → €200 x 0,03 x 1

Rente na 2 jaar       → €200 x 0,03 x 2

Rente na 1 maand → €200 x 0,03 x 1 : 12

Slide 25 - Tekstslide

Lenen
  • Gebruik maken van geld van een ander. 
  • Dit wordt ook wel krediet genoemd.   
  • Dit moet je meestal maandelijks terug betalen. 

  • Lenen kost (meestal) geld! Je betaald rente voor het leenbedrag. 

  • Alles wat je meer terugbetaald dan dat je hebt geleend noem je kredietkosten. 

Slide 26 - Tekstslide

Leenmotieven 
1. Tijdelijk geld tekort. 
2. Aankoop van een duurzaam consumptiegoed bijvoorbeeld meubels of een nieuwe auto. 
3. Woning kopen (hypothecaire lening/hypotheek) 
4. Onverwachte gebeurtenis die niet kan wachten (kapotte auto of wasmachine) 

Slide 27 - Tekstslide

Leenvormen

  • Geld lenen voor duurzame consumptiegoederen  zoals meubels of een nieuwe auto noem je consumptief krediet. 
  • Persoonlijke lening (je leent een bedrag en betaalt dat in een aantal vaste termijnen terug)
  • - Koop op afbetaling (je koopt een product en betaalt het in een aantal vaste termijnen terug)


Slide 28 - Tekstslide

Kredietkosten 
  •  Formule = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening 
  • Je leent € 3000 en betaalt dit in 24 maandelijkse termijnen van € 140 per maand terug. 

  • (24 x € 140) - € 3000 = € 360 

Slide 29 - Tekstslide

Zelf aan de slag 
Ga actief aan de slag met het kijken naar de vragen die je kunt gebruiken voor het SE.

Slide 30 - Tekstslide