spelling hst 3 + herhaling grammatica

 spelling hst 3 + herhaling grammatica
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 spelling hst 3 + herhaling grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les ...
Weet je weer wat je over grammatica moet weten
Kun je uitleggen waar je hoofdletters gebruikt en doe je dat zelf ook goed
Weet je welke dicteewoorden je al goed schrijft en welke je nog extra moet oefenen
Heb je al je vragen gesteld voor de toets


Slide 2 - Tekstslide


Code: 917345
917345

Slide 3 - Tekstslide

Altijd dezelfde volgorde!
  1. onderstreep de PV     maak een vraag van de zin
  2. zet zinsdeelstrepen     alles wat voor de pv kan staan = zd
  3. benoem het WG     alle werkwoorden in de zin
  4. benoem het onderwerp     wie/wat + WG
  5. benoem het LV     wie/wat + WG + O
  6. benoem het MV      aan wie/ voor wie + WG + O + LV  

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

leren?
basisacademie, taalverzorging?

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord 
Een voltooid deelwoord (vd) begint vaak met ge-.
Bij een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden. Een voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van de zin.

Het voltooide deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op -en. Je schrijf het zoals je het zegt.
• Wij zijn snel naar huis gereden.

Slide 7 - Tekstslide

voltooid deelwoord 
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t. Maak het voltooid deelwoord langer. Dan hoor je of het -d of -t moet zijn.
• De rekening is betaald. (de betaalde rekening)
• De schoenen zijn ingepakt. (de ingepakte schoenen)

Slide 8 - Tekstslide

Vorm van het werkwoord die gebruikt wordt om de voltooide tijd te vormen. Er staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij.

Slide 9 - Tekstslide

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 10 - Quizvraag

Voltooid deelwoorden van zwakke werkwoorden
A
eindigen altijd op -t
B
eindigen altijd op -d
C
kun je verlengen om te horen wat de laatste letter is.
D
bestaan niet

Slide 11 - Quizvraag

voltooid deelwoorden van sterke werkwoorden
A
bestaan niet
B
eindigen meestal op -d
C
eindigen meestal op -en
D
eindigen vaak op -t

Slide 12 - Quizvraag

Bij een voltooid deelwoord gebruik je vaak het werkwoord
A
doen, laten
B
hebben, zijn
C
rijden, lopen
D
gaan, hinkelen

Slide 13 - Quizvraag

splitsbare werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

werkwoorden die in stukken verdeeld kunnen worden

Slide 15 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden
Bij het voltooid deelwoord van splitsbare werkwoorden, schrijf je -ge- tussen beide delen.
Je schrijft het woord aan elkaar.
• Ik heb mijn gordel vastgemaakt.
• Ik heb Joeri overgehaald.

Slide 16 - Tekstslide

Een voorbeeld van een splitsbaar werkwoord is
A
opmaken
B
maken
C
openen
D
opperen

Slide 17 - Quizvraag

Een goed voorbeeld van een voltooid deelwoord van een splitsbaar werkwoord is
A
ik maakte het bed op
B
ik heb het bed opgemaakt
C
ik ging het bed opmaken
D
ik opmaakte het bed

Slide 18 - Quizvraag

Noem zelf een voorbeeld van een splitsbaar werkwoord

Slide 19 - Open vraag

Hoofdletters....
Aan het begin van een zin en.....

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 21 - Tekstslide

Als een zin begint met ’s of ’t.....
A
dan schrijf je dit met een kleine letter
B
Het woord daarna krijgt geen hoofdletter

Slide 22 - Quizvraag

Als een zin begint met een getal in cijfers,
A
dan gebruik je daarna een hoofdletter.
B
dan gebruik je daarna géén hoofdletter.

Slide 23 - Quizvraag

Soms staat er tussen iemands voor- en achternaam een tussenvoegsel: een klein woordje zoals van, de, van der
A
Je schrijft dat met een kleine letter
B
Je schrijft dat met een hoofdletter

Slide 24 - Quizvraag

staat er géén voornaam of -letter, dan schrijf je het tussenvoegsel
A
ook niet met een hoofletter
B
wél met een hoofletter

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

luister naar het woord en toets het goed in

Slide 27 - Open vraag

luister naar het woord en toets het goed in

Slide 28 - Open vraag

luister naar het woord en toets het goed in

Slide 29 - Open vraag

luister naar het woord en toets het goed in

Slide 30 - Open vraag

luister naar het woord en toets het goed in

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Dit vond ik van deze les.....

Slide 33 - Open vraag

Na deze les ...
Heb je je kennis over voltooid deelwoorden opgefrist
Weet je weer hoe je splitsbare werkwoorden herkent en gebruikt
Kun je uitleggen waar je hoofdletters gebruikt en doe je dat zelf ook goed
Weet je welke dicteewoorden je al goed schrijft en welke je nog extra moet oefenen



Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide