Quiz Hoofdstuk 7

Quiz H7
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Quiz H7

Slide 1 - Tekstslide

Welke vorm van participatie is demonstreren?
A
Spontaan
B
Electoraal
C
Individueel
D
Conventioneel

Slide 2 - Quizvraag

Welke vorm van participatie is een inspraakavond?
A
Electoraal
B
Individueel
C
Spontaan
D
Conventioneel

Slide 3 - Quizvraag

Stemmen is de meest laagdrempelige vorm van participatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Te veel politieke participatie bestaat niet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de diplomademocratie?
A
De eis dat politici een diploma moeten hebben.
B
De oververtegenwoordiging van hogeropgeleiden in onze democratie

Slide 6 - Quizvraag

Wat is geen model om kiezersgedrag te verklaren?
A
Populariteit
B
Ontzuiling
C
Partij-identificatie
D
Nabijheid

Slide 7 - Quizvraag

Retrospective voting betekent dat…
A
Politieke partijen terugkijken naar de redenen dat kiezers op ze stemden.
B
Politieke partijen terugkijken naar wat zij in de Tweede Kamer hebben gestemd.
C
Kiezers de zittende regering beoordelen door terug te kijken naar beleid van de afgelopen jaren.
D
Kiezers terugkijken naar wat zij van jongs af aan hebben gestemd.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het bandwagoneffect?
A
Het effect dat politieke informatie op kiezers heeft.
B
De neiging om aan de kant van de verliezer te staan.
C
De neiging om aan de kant van de winnaar te staan.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is lobbyen?
A
Pogingen buitenparlementair overheidsbeleid te beïnvloeden door contact met besluitvormers.
B
Pogingen het overheidsbeleid te beïnvloeden door contact met besluitvormers.
C
Ondemocratisch beïnvloeden van overheidsbeleid.

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn goede lobby strategieën?
A
Consistent zijn, autoriteit, sympathie, schaarste, sociale bewijskracht, reciprociteit
B
Inconsequent zijn, autoriteit, sympathie, schaarste, sociale bewijskracht, reciprociteit
C
Consistent zijn, autoriteit, sympathie, overvloed, sociale bewijskracht, reciprociteit

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent reciprociteit?
A
Wederkerigheid
B
Iemand een dienst verlenen
C
Dat iemand je overtuigend vindt

Slide 12 - Quizvraag