2vm- Hoofdstuk 5 - Vragen stellen

Est-ce que tu manges bien?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Est-ce que tu manges bien?

Slide 1 - Tekstslide

Maak de goede combinaties
le chocolat
les légumes 
les céréales
le yaourt
accro
de chcolade
de groenten
de ontbijtgranen
de yoghurt
verslaafd

Slide 2 - Sleepvraag

Maak de goede combinaties
vite
malade
le temps
je dors
je m'entraine
snel
ziek
de tijd
ik slaap
ik train

Slide 3 - Sleepvraag

vite =

Slide 4 - Open vraag

les légumes =

Slide 5 - Open vraag

le temps =

Slide 6 - Open vraag

le yaourt =

Slide 7 - Open vraag

je m'entraine =

Slide 8 - Open vraag

le pain =

Slide 9 - Open vraag

Je détèste les légumes =

Slide 10 - Open vraag

Pak je schrift!

Slide 11 - Tekstslide

Vragen stellen
Op verschillende manieren

Slide 12 - Tekstslide

2 manieren
1. Gewone zin + ?                                               
 =    Tu fais du sport?
2. Est-ce que + gewone zin + vraagteken
=      Est-ce que tu fais de sport?

LET OP!!                               Est-ce qu'il est malade? 

Slide 13 - Tekstslide

Tu manges bien =

Slide 14 - Open vraag

elle fait du sport =

Slide 15 - Open vraag

vous mangez de la viande =

Slide 16 - Open vraag

Vraagwoorden in het Frans
het zijn er 7

Leer deze uit je hoofd!!

Slide 17 - Tekstslide

où =

Slide 18 - Open vraag

qui =

Slide 19 - Open vraag

pourquoi =

Slide 20 - Open vraag

comment =

Slide 21 - Open vraag

Qu'est-ce que =

Slide 22 - Open vraag

pourquoi =

Slide 23 - Open vraag

Vraagzinnen met vraagwoord:
3 manieren:
1. Vraagwoord + gewone zin.        Pourquoi tu es malade?
2. Gewone zin + vraagwoord.        Tu es malade pourquoi?
3. Vraagwoord + est-ce que + gewone zin:
Pourquoi est-ce que tu es malade?

Slide 24 - Tekstslide

Tu fais du foot (pourquoi -vooraan)

Slide 25 - Open vraag

tu lis un livre (quand - achteraan) =

Slide 26 - Open vraag

Nous faisons du sport (où - vooraan + est-ce que)

Slide 27 - Open vraag

Maak de volgende zinnen op een andere manier vragend:

1. Tu habites où?
2. Pourquoi tu es malade?
3. Ton prof est qui?
4. Ton anniversaire est quand?

Slide 28 - Tekstslide

Au travail! 
Blz. 36
Maken opdracht 30C+D+31A+C+D+E

Slide 29 - Tekstslide