communicatie Les 11

Communicatie Les 11
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsgerichtMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Communicatie Les 11

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
AWR
Coderen en decoderen
Ruis
oefening

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Communicatieproblemen
Bij een communicatieprobleem lukt het de zender niet de boodschap goed over te dragen en/of de ontvanger lukt het niet de boodschap te begrijpen zoals de zender hem bedoeld heeft.
Problemen die effectieve communicatie in de weg staan, kunnen voortkomen uit:
verschil in achtergrond en gewoonten;
het verkeerd vertalen van de boodschap;
het verkeerd begrijpen van de boodschap;
communicatiestoornissen;
ruis.






Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Troebel communiceren
Tegenstrijdige communicatie
Ruis
Als je in de communicatie onduidelijk bent in wat je echt wilt, vindt of voelt
Alle factorenbij zender, ontvanger of omgeving die de communicatie bemoeilijken of verstoren
Als de verbale communicatie niet overeenkomt met de nonverbale communicatie

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

                 Problemen door verschil in achtergrond en gewoonten


Het taalgebruik van mensen geeft vaak een aanwijzing over met wie je te maken hebt. Heel gemakkelijk beoordeel je de ander ook op grond van zijn taal- en woordgebruik. Je plaatst die persoon in een hokje.

Helemaal onterecht is dat niet. In het communicatiegedrag komt de achtergrond van iemand naar voren. De onderwerpen waarover iemand praat en de manier waarop hij praat, zeggen iets over wie hij is, welke achtergrond hij heeft, wat hij denkt en voelt. Iemands communicatiegedrag wordt namelijk sterk beïnvloed door zijn referentiekader.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillen in referentiekader zijn nogal eens de oorzaak van communicatieproblemen.

Wat is een referentiekader?





A
Overnemen van de houding en de manier van doen van de persoon met wie iemand het eens is.
B
Een vaste, voorspelbare manier waarop mensen op elkaar reageren als ze elkaar al langere tijd kennen.
C
Geheel van denkbeelden, overtuigingen, gewoonten, waarden en normen die iemand heeft opgebouwd in zijn leven en van waaruit hij de wereld om zich heen interpreteert en beoordeelt.
D
Informatiedrager, die zorgt voor de overdracht van de boodschap.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Referentiekader

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het referentiekader is het geheel van denkbeelden, overtuigingen, gewoonten, waarden en normen die iemand heeft opgebouwd in zijn leven en van waaruit hij de wereld om zich heen interpreteert en beoordeelt.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Hoe groter het verschil in referentiekader tussen zender en ontvanger, hoe eerder sprake is van communicatieproblemen. In de communicatie is geen sprake van een objectieve werkelijkheid, maar van een persoonlijke, subjectieve werkelijkheid. Jij associeert ‘hond’ misschien met een schattige puppy, een ander associeert ‘hond’ met angst, omdat hij als kind door een hond is gebeten.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


In de maatschappelijke zorg vraagt het coderen van boodschappen aan cliënten vaak bijzondere aandacht. Cliënten die een verstandelijke beperking hebben, hebben ook een communicatieve beperking. Voorbeeld: Je kunt wel zeggen dat jullie over een kwartiertje gaan eten, omdat de aardappels nog niet gaar zijn, maar de cliënt begrijpt die boodschap niet.

Het is nodig dat je je boodschap in eenvoudige woorden vertaalt, anders begrijpt de cliënt deze niet. Maar ook dan zijn er cliënten die je boodschap niet begrijpen. Andersom kan het net zo moeilijk zijn. Als een cliënt jou iets duidelijk wil maken, moet hij de verstandelijke vermogen hebben om zijn boodschap te coderen.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de communicatie kan het fout gaan bij het coderen en decoderen.
Hoort het begrip bij coderen, bij decoderen of bij allebei?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Fouten die je als ontvanger kunt maken:
• Je geeft een andere (emotionele) betekenis aan de woorden van de zender, bijvoorbeeld omdat de zender en jij een verschillend referentiekader hebben.
• Je geeft een eigen invulling aan de woorden van de zender. Je interpreteert de woorden van de zender verkeerd, bijvoorbeeld omdat je over te weinig informatie beschikt of omdat je je laat leiden door je stemming en gevoelens van dat moment.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Coderen en Decoderen                
Bij mondelinge communicatie moet je als zender je boodschap altijd omzetten in woorden, gebaren enzovoort. 
Dit omzetten van de boodschap noemen we coderen. Coderen wil letterlijk zeggen: het omzetten van gegevens. 
Je voelt of denkt iets en dat zet je om in woorden en gedrag. 
Uiteraard gaat het erom dat je je boodschap zo verwoordt of tot uiting brengt, dat wat je bedoelt op de goede wijze overkomt. 
De een kan dit beter dan de ander. 
De een kan zijn gedachten goed onder woorden brengen, een ander heeft er moeite mee. 
Als ontvanger kun je deze persoon maar moeilijk volgen. Je verliest je aandacht of je ergert je.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de codering van de boodschap kun je als zender verschillende fouten maken, waardoor je boodschap niet goed overkomt.


Je gebruikt woorden waarvan de ontvanger de betekenis niet kent.

Je gebruikt heel persoonlijke woorden. Veel woorden zijn minder duidelijk dan je in eerste instantie denkt. 
Wat is een ‘goede’ collega? Wat is ‘kwaliteit’? Wat is ‘nogal druk’ gedrag?

De intonatie van je stem zorgt voor onduidelijkheid. 
Bij alles wat je zegt, speelt de toon waarop je het zegt een grote rol. Je zegt bijvoorbeeld tegen een collega: ‘Mooi werk!’ In dit voorbeeld moet de intonatie duidelijk maken hoe de ander je boodschap moet begrijpen. 

Bedoel je écht dat je collega mooi werk geleverd heeft, of bedoel je het spottend?





Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke woorden in de volgende zinnen kan een ontvanger anders horen dan de zender bedoelt, doordat ze een verschil in referentiekader hebben? Kies de juiste woorden.
Zij mag zich best wat flexibeler opstellen.
Ik heb weinig tijd, kun je een beetje opschieten?
Er zijn behoorlijk wat kinderen in groep vijf die flink achterlopen met lezen.

Slide 15 - Open vraag

Zij mag zich
best wat flexibeler opstellen.
Ik heb
weinig tijd, kun je
een beetje opschieten?
Er zijn
behoorlijk wat kinderen in groep vijf die
flink achterlopen met lezen.
Coderen en decoderen
Als je communiceert, moet de informatie steeds ‘bewerkt’ worden voordat je de boodschap kunt zenden
of ontvangen. Je gedachten ’bewerk’ je tot woorden, de ander ‘herbewerkt’ jouw woorden weer tot zijn
gedachten. Dat bewerken en herbewerken noemen we ‘coderen’ en ‘decoderen’.
Als je goed communiceert, als de boodschap dus goed gecodeerd en gedecodeerd wordt, is er beter
contact en begrijp je elkaar beter. 
Je herkent en begrijpt elkaars ‘codes’.
Het coderen en decoderen van een boodschap is in de volgende illustratiete zien.
• De zender denkt aan een boom en codeert haar boodschap tot woorden.
• Ze zegt: ‘Ik denk aan een boom met een brede bruine stam en een mooi groen bladerdek.’
• De ontvanger ‘decodeert’ de boodschap en denkt precies wat de ander bedoelt.
• Ze zegt (haar boodschap): ‘Je bedoelt een boom met een brede bruine stam en een mooi
groen bladerdek. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Tijdens je communicatie kan er gemakkelijk iets mis gaan. Je boodschap komt niet of anders over bij de
ander dan je bedoelt. Er is dan sprake van verstoorde communicatie of ‘ruis’.
Een voorbeeld van ruis is in de volgende illustratie te zien. op ruis.
• De zender denkt aan en boom en codeert haar boodschap tot woorden.
• Ze zegt: ‘Het is een boom met een stam en bladeren’.
• De ontvanger decodeert de boodschap en heeft haar eigen beeld daarbij.
• Er is ruis: dat beeld is anders dan de zender bedoelt.
• Ze zegt (haar boodschap): ‘Je bedoelt deze boom met een stam en bladeren’.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Problemen bij het begrijpen van de boodschap
Net zoals je als zender de boodschap moet omzetten, moet je dat ook als ontvanger doen. In de rol van ontvanger vang je de (verbale en non-verbale) signalen van de zender op en zet je deze om in een betekenis. Dit proces noemen we decoderen. Net zoals bij het coderen het nodige mis kan gaan, kan dat ook bij het decoderen gebeuren. De boodschap komt dan niet goed over.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betekenis geven aan woorden en gedrag
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gedachten en gevoelens omzetten
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Luisteren
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzetten in woorden en gedrag
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzetten in betekenis
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontvanger
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spreker
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zender
A
Coderen
B
Decoderen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Problemen door ruis
Ook externe factoren kunnen de communicatie verstoren. Als iemand jou iets vertelt in een lawaaierige discotheek, is de kans groot dat je een deel van zijn verhaal mist. Als iemand je met een handgebaar wijst waar je heen moet, is het waarschijnlijk dat deze boodschap je ontgaat als op hetzelfde moment iemand achter zijn rug gek staat te doen.

Alle factoren die de communicatie van buitenaf verstoren worden externe ruis genoemd. Het gaat hier dus om achtergrondgeluiden, een krakende telefoonlijn, een druppende kraan, maar het kan ook een pukkel in iemands hals zijn die jouw aandacht als ontvanger afleidt, of een slechte adem.
Bij ruis gaat het niet alleen om invloeden van buitenaf.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Ruis omvat alle factoren in zender, ontvanger en omgeving die de communicatie bemoeilijken of verstoren.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gespannen of zenuwachtig zijn
A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdpijn


A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huilend kind dat aanwezig is bij een gesprek
A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Glazenwasser die bezig is de ramen te wassen
A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vooroordelen
A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Radio die aanstaat
A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met je gedachten er niet bij zijn
A
Interne Ruis
B
Externe Ruis

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kun jij als beroepskracht MZ iets doen of nalaten om ruis te voorkomen? Licht je antwoord toe.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefening
In je werk als MZ-er, is het belangrijk om inzicht te hebben in de invloed van communicatieproblemen. De volgende oefening gaat over verschillen in referentiekader.

Voer de volgende stappen uit.
Vorm tweetallen en zoek daarbij iemand op die vaak anders tegen de dingen aankijkt dan jij.
Student A neemt een huis in gedachten en tekent deze. Student B mag deze tekening niet zien. Student B stelt vijf vragen om zich met de antwoorden een beeld van het huis te vormen. Hierna tekent hij het huis zoals hij denkt dat het eruitziet.
Vergelijk jullie getekende huizen. Bespreek de oefening samen na.
Waar zitten verschillen in jullie tekeningen?
Van welke vanzelfsprekendheden zijn jullie kennelijk uitgegaan?
Wat hebben deze vanzelfsprekendheden te maken met jullie referentiekader?









Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies