5.3 Beenverbindingen

5.3 Beenverbindingen
- Mix en Ruil
- quiz vragen
-uitleg
- aan de slag
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

5.3 Beenverbindingen
- Mix en Ruil
- quiz vragen
-uitleg
- aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat wordt er beschermd door de borstkas
A
maag en nieren
B
hart en longen
C
hersenen
D
darmen en maag

Slide 3 - Quizvraag

Wat wordt er beschermd door de schedel?
A
longen
B
hart
C
darmen
D
hersenen

Slide 4 - Quizvraag


Welk deel bestaat uit kraakbeen?
A
1
B
2
C
3
D
geen enkel deel

Slide 5 - Quizvraag

Sleep naar de botten die je 
ziet op de röntgenfoto:
Spaakbeen
Opperarmbeen
Ellepijp



middenhands
beentjes



handwortel
beentjes
vingerkootjes

Slide 6 - Sleepvraag

Waar vind je
GEEN kraakbeen in je lichaam?
A
Het oor
B
De neus
C
De onder- en bovenkaak
D
De wervelkolom

Slide 7 - Quizvraag


Hoe heet het groen gekleurde bot?
A
Heiligbeen
B
Staartbeen
C
Heupbeen
D
Dijbeen

Slide 8 - Quizvraag

5.3 Beenverbindingen

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
  1.  Je kunt de vier typen beenverbindingen noemen en uitleggen.
  2. Je kunt de bouw van een gewricht beschrijven.
  3. Je kunt de werking van een kogelgewricht, een scharniergewricht en een rolgewricht beschrijven.

Slide 10 - Tekstslide

Beenverbindingen 
Er zijn vier verschillende verbindingen:
vergroeid - naadverbinding - kraakbeenverbinding - gewricht

Slide 11 - Tekstslide

Vergroeid

Plek in het lichaam:
- Heiligbeen
- Staartbeen

Geen beweging mogelijk.

Slide 12 - Tekstslide

Naadverbinding
Je schedelbeenderen zijn verbonden met een naadverbinding
De naden zijn kronkelig.
Er is geen beweging mogelijk. 


Bij een baby zitten de schedelbeenderen nog niet helemaal aan elkaar gegroeid. 
Er is dan nog een beetje beweging tussen de schedelbeenderen mogelijk. 

Slide 13 - Tekstslide

Kraakbeenverbinding
Wanneer twee botten met kraakbeen verbonden zijn, noemen we dit een kraakbeenverbinding.

De ribben met het borstbeen en de ruggenwervels zijn hier voorbeelden van. 
Er is weinig beweging mogelijk.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Gewrichten
Gewrichten zijn plekken waar botten bij elkaar komen, waar nog veel beweging tussen zit. 

Je hebt 3 soorten gewrichten:
  • kogelgewricht
  • scharniergewricht
  • rolgewricht

Slide 16 - Tekstslide

Kogelgewricht
De kop van het bot beweegt in de kom van het andere bot. 
Voorbeelden:
schouderblad + opperarmbeen   
heupbeen + dijbeen

Er is veel beweging mogelijk. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Scharniergewricht
Een scharniergewricht kan botten alleen maar laten buigen of strekken. 
voorbeeld: knie, vingers

Er is veel beweging mogelijk. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Rolgewricht
Een rolgewricht zorgt ervoor dat twee beenderen langs elkaar kunnen bewegen.
Voorbeeld: je onderarm (spaakbeen/ellepijp) 

Er is veel beweging mogelijk

Slide 21 - Tekstslide

De bouw van een gewricht

Slide 22 - Tekstslide

Gewrichtssmeer
Tussen de kraakbeenlaagjes zit gewrichtssmeer
Gewrichtssmeer zorgt ervoor dat de beweging soepel verloopt. 
Gewrichtssmeer wordt afgegeven door het gewrichstkapsel

Slide 23 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Beenverbindingen
vergroeiing
naadverbinding
gewrichten
 kraakbeen

Slide 25 - Sleepvraag

Nummer 1 is de gewrichtskogel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

De ribben en het borstbeen zijn verbonden door gewrichten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Hoe zit het staartbeen vast aan het heiligbeen?
A
naden
B
vergroeid
C
kraakbeen
D
gewrichten

Slide 28 - Quizvraag

Welke beenverbindingen zijn beweeglijk
A
1, 2 en 3
B
1 en 2
C
2 en 3
D
1 en 3

Slide 29 - Quizvraag

noem de 4 beenverbindingen?

Slide 30 - Woordweb

Wat is de functie van gewrichtssmeer?
A
Slijtage voorkomen
B
Splinteren voorkomen
C
Schok voorkomen
D
Soepeler laten bewegen

Slide 31 - Quizvraag

Een naadverbinding is
A
een beetje beweeglijk
B
beweeglijk
C
niet beweeglijk

Slide 32 - Quizvraag

Een kogelgewricht zit in de
A
onderarm en onderbeen
B
schouder en heup
C
opperarmbeen en ellepijp

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag
maak alles t/m 5.3
leer 5.1 t/m 5.3

Slide 34 - Tekstslide