NT2 A2 voltooid deelwoord oefenen TC 2.5

• NT2
• MBO
• Studiejaar 2

Goedemorgen ATK3

Doel van de les

Je kunt na de les het voltooid deelwoord herkennen.

Je kunt na de les het juiste voltooid deelwoord vormen met de hulp van hebben en zijn.

Hoe gaat het vandaag?

😒🙁😐🙂😃

Hoe maak je het voltooid deelwoord?

1. Kijk naar het hele werkwoord.                          werken       wonen  Haal -en weg. Maak de ik-vorm                        werk             woon
2. Laatste letter s, f, t, k, ch of p?                           werk             woon  JA    -> het voltooid deelwoord krijgt een t                                        NEE -> het voltooid deelwoord krijgt een d
3. Schrijf ge- voor de ik-vorm en                      gewerkt     gewoond  een t of een d aan het einde

Is de laatste letter van de ik-vorm een t of een d? Dan krijgt het voltooid deelwoord geen extra t of d.

Bijv.: wachten  ->  wacht  ->  gewacht

Je spreekt een d aan het eind uit als een t! Je kunt dus niet horen of je een voltooid deelwoord met een d of een t schrijft.

Het voltooid deelwoord van leven en reizen krijgt       een d:   geleefd en gereisd

Je kunt de letters 

s, f, t, k, ch en p onthouden door het woord softketchup te leren!

Maak de voltooide

tijd

Veel werkwoorden in de voltooide tijd zijn onregelmatig.

Je moet het voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden onthouden. Er is geen regel.

Sommige onregelmatige werkwoorden krijgen altijd zijn. Bijvoorbeeld:

zijn                Ik ben naar Frankrijk geweest.

komen         Jij bent naar Nederland gekomen.

beginnen   De les is begonnen.

worden       Wij zijn ziek geworden.

gaan             Zijn jullie met het vliegtuig gegaan?

blijven         Zij zijn in Nederland gebleven.

Gebruik de

voltooide

tijd

Vul in. Voorbeeld

koken                 Hij __________ rijst ____________

antwoord:        Hij heeft rijst gekookt.

spelen
De kinderen _______ buiten _________

huilen
De baby ______ vannacht __________

tekenen
Agnes _____ een mooie bloem ______

huren
Mijn familie _______ een boot ________

smeren
Els _______ zalf op haar arm __________

hoesten
Ik ________ vorige week veel _________

Hoe heb je deze lessonup gedaan?

Ik maak veel fouten, want ik begrijp het niet.

Het gaat al steeds beter!

Het gaat goed, ik begrijp het

Ik vind het makkelijk. Ik heb bijna alles goed.

Maak de opdrachten op je werkblad. 

Huiswerk voor vrijdag 16 oktober