2HV Persoonlijke voornaamwoorden

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Persoonlijke voornaamwoorden

Frans 2HV (HMA)

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Noem voorbeelden.

Persoonlijke voornaamwoorden

Kan een persoon, dier of ding aangeven en soms zelfs ook een zelfstandig naamwoord vervangen.

Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:

- Als onderwerp. Bijv. ik, jij, wij

- Als lijdend voorwerp. Bijv. mij, jou, hem

- Als meewerkend voorwerp. Bijv. (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem

geef

ONDERWERP

LIJDEND VOORWERP

MEEWERKEND VOORWERP

Ik

een boek

aan mijn vader.

Franse persoonlijke vnw als ONDERWERP..

Lijdend voorwerp (2)

Je vois Lisanne et Lucas > Je les vois.

Je vois les garçons > Je les vois.

J'invite Lisanne et Lucas > Je les invite.

J'invite les filles > Je les invite.

(!) Voor meervoud gebruik je altijd les om de namen of zelfstandige naamwoorden te vervangen.

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.

1. Je le mange
2. Je la mange
3. Je l' mange
4. Je les mange

Lijdend voorwerp (1)

Je vois Lucas (Ik zie Lucas) > Je le vois (Ik zie hem)

Je vois Lisanne (Ik zie Lisanne) > Je la vois (Ik zie haar)

J'invite Lucas (Ik nodig Lucas uit) > Je l'invite (Ik nodig hem uit)

J'invite Lisanne (Ik nodig Lisanne uit) > Je l'invite (Ik nodig haar uit)

(!) LE/LA > L'  als het ww met een klinker of stomme h begint.

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.

1. Je le mets
2. Je la mets
3. Je l' mets
4. Je les mets

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.

1. Elle le met
2. Elle la met
3. Elle l' met
4. Elle les met

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.

1. Tu le aimes
2. Tu la aimes
3. Tu l'aimes
4. Tu les aimes

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Meewerkend voorwerp (1)

Je donne un cadeau à Lucas.

Je donne un cadeau à Lisanne. 

>> Je lui donne un cadeau.

(!) Meewerkend vw in het enkelvoud ALTIJD 'lui' 

Meewerkend voorwerp (1)

Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.

Je donne un cadeau aux garçons. 

>> Je leur donne un cadeau.

(!) Meewerkend vw in het meervoud ALTIJD 'leur' 

Vervang het meewerkend voorwerp:
Tu donnes le livre à Jean.

1. Tu le donnes le livre.
2. Tu lui donnes le livre.
3. Tu les donnes le livre.
4. Tu leur donnes le livre.

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.

1. Elle le parle
2. Elle lui parle
3. Elle les parle
4. Elle leur parle

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.

1. Vous l'envoyez un mail.
2. Vous lui envoyez un mail.
3. Vous les envoyez un mail.
4. Vous leur envoyez un mail.

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle dit tout à sa mère.

Vervang het meewerkend voorwerp:
On parle à Louise et à Mina.