- Déjà (al) = ne/n’ …. pas encore (nog niet)
- Quelque chose (iets) = ne/n’….. rien (niets)  - Tout (alles) = ne/n'.... rien (niets)
- Quelqu’un (iemand) = Ne/n’…. personne (niemand).
- Encore (nog) = ne/n’ …   plus (niet meer) 
- Souvent (vaak / dikwijls) = ne/n’ …. jamais (nooit)
- Toujours (altijd) = = ne/n’ …. jamais (nooit) 
- Un (een) = Ne/n’ …. aucun(e) (geen enkel(e)
- Beaucoup (veel) = Ne/n’…. que (slechts / alleen maar) 
Non, je n’ai que deux robes. (Nee, ik heb slechts twee jurken)