V5 Grammaire II Unité 4

V5 Grammaire II Unité 4
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

V5 Grammaire II Unité 4

Slide 1 - Tekstslide

Le pronom ACCENTUÉ (nadruk)
&
Y - EN

Slide 2 - Tekstslide

Le pronom accentué 
Als je nadruk op iemand wil leggen
Als er een voorzetsel voor staat: Je suis chez lui.
Er geen werkwoord is: Qui a dit cela? Moi!
Er c'est  voor staat: C’est toi?

Slide 3 - Tekstslide

Le pronom accentué 
je ---> moi
tu ---> toi
il ---> lui
elle ---> elle
nous ---> nous
vous ---> vous
ils ---> eux
elles ---> elles

Slide 4 - Tekstslide

Qui a fait cela? ........ (hij)

Slide 5 - Open vraag

......, je pars à 7 heures du soir. (ik)

Slide 6 - Open vraag

Je pars avec ..... (jou)

Slide 7 - Open vraag

De voornaamwoorden 'y' - 'en'
Y en EN zijn onpersoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen plaatsen en dingen. 

- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord
In het Nederlands vertalen we Y en EN vaak met 'ER'

Slide 8 - Tekstslide

Exemples 'EN' 
Vous venez de Paris ? (Komt u uit Parijs?)
Oui, j'en viens. (Ja, ik kom ER vandaan)

Tu as de l'argent ? (Heb je geld bij je?)
Oui, j'en ai ! (Ja, ik heb ERvan...)

Tu prends de la tarte ? (Neem je taart?)
Non, je n'en prends pas. ( Nee, ik neem ER niet van.)

Tu veux encore des pommes de terre ? (Wil je nog aardappelen?)
Non merci, je n'en veux plus. (Nee, ik wil ER geen meer.)

Vous avez acheté des fruits ? (Hebben jullie fruit/vruchten gekocht?)
Oui j'en ai acheté. (Ja, ik ER van gekocht.)

Slide 9 - Tekstslide

Exemples 'Y' 
Tu habites à Paris ? (Woon je in Parijs?)
Oui, j'y habite. (Ja, ik woon ER)

Tu vas au bureau aujourd'hui ? (Ga je vandaag naar kantoor?)
Non, je n'y vais pas. (Nee, vandaag ga ik ER niet heen)

Tu aimerais aller en Chine ? (Zou jij naar China willen gaan?)
Oui, j'aimerais y aller. (Ja, Ik zou ER wel naar toe willen gaan)

Le chat est dans son panier ? (Ligt de kat in zijn mandje?)
Oui, il y est. (Ja hij ligt ERin.)

Tu penses quelquefois à ton avenir ? (Denk je wel eens aan je toekomst?)
Oh oui, j'y pense tout le temps. (Ja, ik denk ER de hele tijd aan.)

Slide 10 - Tekstslide

Plaats in de zin van EN en Y

De voornaamwoorden EN en Y staan vóór de persoonsvorm
Maar wanneer er een infinitief in de zin staat, plaatsen we het vóór de infinitief
Exemples:

Vous avez acheté des fruits
Oui, j'en ai acheté. 
Vous voulez acheter des fruits?
Oui, je veux en acheter.

Tu habites à Paris
Oui, j'y habite.
Tu vas habiter à Paris?
Oui, je vais y habiter.


Slide 11 - Tekstslide

Tu penses à tes vacances?
Oui, j'.........pense

Slide 12 - Open vraag

Elle parle souvent de ses vacances?
Oui, elle.........parle souvent

Slide 13 - Open vraag

Tu as peur des fantômes?
Non, je n'......ai pas peur!

Slide 14 - Open vraag

Vous allez plonger dans la piscine?
Oui, nous...........plongeons!

Slide 15 - Open vraag