VWO 3

vwo 3
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 55 slides, met tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

vwo 3

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Literatuur

Slide 3 - Tekstslide

PW Grammatica
periode 2
Zinsdelen §1,3,5,7,9,11
Woordsoorten §2,6,8


Wat heb jij nodig?

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel
Grammatica Zinsdelen

§3 Samentrekking
§5 Verwijzen
§7 Beknopte bijzin
§9 Congruentie en inversie
§11 Bedrijvende en lijdende vorm
§11 Zinsdeelzinnen
§13 Bijvoeglijke bijzin





Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel
Grammatica Woordsoorten

  • tussenwerpsel
  • de woordsoort van wie, die en dat
  • de woordsoort van wat
  • de woordsoort van het en je
  • voegwoord: lastige gevallen

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoelen
H4 Schrijven: Betoog

standpunt
argumenten
tegenargumenten
weerlegging

signaalwoorden
bouwplan

Slide 7 - Tekstslide

Aan het werk!
timer
20:00

Slide 8 - Tekstslide

Korte pauze
timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Leerdoel
De leerling toont begrip van zakelijke teksten.

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoel
LEZEN

§1  Herhaling leerjaar vwo2
§2  Inleiding en slot
§3  Argumenteren: argumentatiestructuren
§4  Argumenteren: tegenargument en          weerlegging


Slide 11 - Tekstslide

Lesdoel
SPELLING

§1  Herhaling leerjaar vwo2
§2  Trema, apostrof, accenten en cedille op de juiste manier gebruiken
§3  De meervouds -n bij zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoegelijke naamwoorden goed gebruiken
§4  Getallen op de juiste manier schrijven
§5  Op welke manieren kunnen woorden korter worden geschreven
§6  Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma op de juiste manier gebruiken

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoel
De leerling toont inzicht in regels en procedures voor spelling, formulering en interpunctie

Slide 13 - Tekstslide

Startopdracht
§2
trema, apostrof en cedille op de juiste manier gebruiken

Werk in tweetallen. Gebruik één iPad en open een leeg Word document. 

Schrijf samen vijf mooie zinnen. In iedere zin verwerk je minimaal twee woorden met een accent, trema, apostrof, koppelteken of cedille. 
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Startopdracht
§3
De meervouds-n bij zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoegelijke naamwoorden goed gebruiken

?
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Startopdracht
§4
Getallen op de juiste manier schrijven

21ste eeuw
3de prijs
8 uur 's avonds
veertien kilo
1 m en 65 cm
€50
zes jongens en éénentwintig meisjes








timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Startopdracht
§5









timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Startopdracht
§6










timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Lesdoel
Formuleren

  • herhaling vwo2
  • Samentrekking controleren
  • Fouten met verwijswoorden
  • Beknopte bijwoordelijke bijzinnen controleren
  • Incongruentie en onjuiste inversie
  • Het gebruik van de lijdende vorm
  • Symmetrie en correct begrenzen

Slide 23 - Tekstslide

chronologisch 
concluderend
opsommend
samenvattend
tegenstellend
toelichtend

doel-middel
oorzakelijk
redengevend
toegevend
vergelijkend
voorwaardelijk

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

chronologisch 
concluderend
opsommend
samenvattend
tegengesteld
toelichtend

doel-middel
oorzakelijk
redengevend
toegevend
vergelijkend
voorwaardelijk

Slide 26 - Tekstslide

Lesdoelen
Woordenschat
  • stijlfiguren 1: repetitio, enumeratio, opsomming in drieën, drieslag, climax, omgekeerde climax
  • stijlfiguren 2: hyperbool, understatement, litotes, eufemisme
  • stijlfouten: contaminatie, pleonasme, tautologie
  • spreekwoorden en uitdrukkingen
  • collocaties

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

2e periode
  • Grammatica ZD en WS --> pww2

  • Schrijfproject: Tijdschrift met betoog 

  • Boek 3: samenwerking met godsdienst "Wie is Adam Westerman?"

Slide 29 - Tekstslide

Lesdoel
H 1 Spelling: trema, apostrof,
accenttekens, cedille
H2 Spelling: met of zonder -n?
(over bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandig gebruikte telwoorden)
H3 Spelling: schrijfwijze van getallen
H5 Spelling: Komma, dubbele punt, aanhalingstekens, puntkomma
H6 Spelling: Spelling controleren



Slide 30 - Tekstslide

Lesdoel
H1 en H2 Lezen: 
Vaste tekststructuren

Slide 31 - Tekstslide

TOETS
timer
45:00

Slide 32 - Tekstslide


Aanbeveling
Aanleiding
Afweging
Anekdote
Argument
Conclusie
Constatering
Definitie
Gevolg*
Nuancering


Oorzaak*
Probleemstelling/Oplossing
Samenvatting
Standpunt
Tegenwerping
Uitwerking
Verklaring
Voorbeeld
Vraagstelling
Weerlegging

Slide 33 - Tekstslide

Lesdoel
LEZEN

H1: Vaste tekststucturen 1
H2: Vaste tekststructuren 2

H3: Argumentatie
H4: Tegenargumenten en weerleggingen

H5: Functiewoorden 1
H6: Functiewoorden 2

Slide 34 - Tekstslide

Functiewoorden
  • voorbeeld
  • aanbeveling
  • aanleiding
  • afweging
  • anekdote
  • constatering
  • definitie
  • nuancering
  • probleemstelling
  • tegenwerping

Slide 35 - Tekstslide

Functiewoorden
  • uitwerking
  • verklaring
  • vraagstelling
  • weerlegging 
  • conclusie
  • oplossing
  • argument
  • gevolg
  • oorzaak
  • standpunt

Slide 36 - Tekstslide

Instructie 

  • wat?
  • hoe?
  • nodig?
  • geluid?
  • hulp?
  • tijd?
  • klaar?


  • werken aan lesdoel
  • zelfstandig
  • boek, schrift, pen, (iPad)
  • fluisteren/maatjesstem
  • hand omhoog
  • ... minuten
  • lezen/extra opdracht

Slide 37 - Tekstslide

Terecht of onterecht in de lijdende vorm?

De boodschappen voor het weekend werden vanmorgen door Saskia gedaan en niet door haar man.

Alle teamsporten zijn door Fiona wel eens geprobeerd, maar ze vindt niets leuk.

De terechtstelling van de daders van de aanslag werd door de landelijke televisie rechtstreeks uitgezonden.

Het meisje dat gisteren door Tamar werd verrast, schijnt een vriendin van vroeger te zijn.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

timer
5:00

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

minder ruw zeggen  -  afzwakken met humor

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Schrijven volgens vaste structuur
  • bepaal onderwerp, tekstdoel en hoofdgedachte: wat is het onderwerp en wat wordt er over gezegd in de tekst?
  • kies een structuur
  • maak een bouwplan

Slide 46 - Tekstslide

Inleiding 1e alinea
Maak nieuwsgierig, trek de aandacht: kies en vul in bij C:

  • iets uit de actualiteit
  • of iets uit de geschiedenis
  • of een voorbeeld, zoals een anekdote
  • of iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is

Slide 47 - Tekstslide

Inleiding 2e alinea
Introduceer het onderwerp: kies en vul in bij C:

  • een hoofdvraag
  • of formuleer een probleem
  • of geef je standpunt

Slide 48 - Tekstslide

Middenstuk alinea 3 t/m 6
Vul in bij C:
per alinea een deelonderwerp 

Vul in bij D: 
De inhoud van de alinea's in steekwoorden: structurenrende woorden of geef relaties aan zoals oorzaak/gevolg, 
voor- en nadelen, etc. 


Slide 49 - Tekstslide

Slot: alinea 7
Formuleer de hoofdgedachte van de tekst = vaak een conclusie: vul in bij C
  • het antwoord op de hoofdvraag
  • of een oplossing voor het probleem
  • of herhaling van je standpunt

Vul in bij D: structurerende woorden

Slide 50 - Tekstslide

Een eufemisme is een woord of woordenreeks, die als vervanging van een woord of woordenreeks wordt gebruikt, zodat hetgeen wordt beschreven minder hard of milder overkomt.
 
= verzachten
'Een ongewenste bezoeker' als men een inbreker bedoelt.

Een 'prijscorrectie' daar waar het gaat om een prijsverhoging.

Een sanitaire stop maken in plaats van plassen.

Naar Gene Zijde gaan, als men eigenlijk dood gaan of sterven wil zeggen.

Slide 51 - Tekstslide

In een understatement is altijd iets van spot aanwezig. Je kiest wel vriendelijke woorden, maar doet daar dan nog een schepje bovenop, waardoor iedereen direct begrijpt dat het eigenlijk veel erger is dan het lijkt.
= afzwakking
Die akelige dictator is een onvriendelijk mannetje. 

De directeur van Unicef heeft een leuk salarisje.

De schade aan de auto was wel iets meer dan een paar biertjes.

Slide 52 - Tekstslide

Bedrijvende vorm

het onderwerp doet iets, 
is in bedrijf


Jan schopt de bal over het hek.
Lijdende vorm

er wordt iets met het onderwerp gedaan


De bal wordt door Jan over het hek geschopt.

Slide 53 - Tekstslide

Bedrijvend of lijdend?

Uit de Hermitage hebben dieven een kostbare porseleinen vaas gestolen.

In Alkmaar houdt men elke vrijdagochtend een kaasmarkt.

Bedrijvend of lijdend?

Uit de Hermitage is een kostbare porseleinen vaas gestolen.

 In Alkmaar wordt elke vrijdagochtend een kaasmarkt gehouden.

Slide 54 - Tekstslide

Gebruik van de lijdende vorm is terecht

- als het onbekend is wie de handeling uitvoert
- als het onbelangrijk is wie de handeling uitvoert
- als het overduidelijk is wie de handeling uitvoert
- als je de handeling of het object van de handeling centraal wilt stellen in plaats van de handelende persoon
 - als je daarmee onduidelijkheid kunt vermijden

Slide 55 - Tekstslide