§5.3 Onderwijs

5.3 Onderwijs
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

5.3 Onderwijs

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is volgens jou het doel van onderwijs?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zorgt het onderwijs voor verbinding (sociale cohesie)?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Zorgt het onderwijs voor verheffing?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdvraag
Wat willen we met onderwijs bereiken en in hoeverre lukt dat?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerplicht (1901)
  • De industriële samenleving had beter geschoolde krachten nodig
  • Leerplicht <16 jaar
  • Kwalificatieplicht <18 jaar (2007)
  • onderwijsinspectie
  • verplichte eindtermen

Slide 6 - Tekstslide

In 1806: Schoolwet, moest basisonderwijs voor iedereen mogelijk maken. In 1900 werd de leerplicht voor 6- tot 12-jarigen ingevoerd. De leerplicht werd in 1921 met een jaar uitgebreid waardoor kinderen doorgaans tot hun dertiende leerplichtig waren en vanaf 1950 moesten kinderen tot hun veertiende naar school. Door deze maatregelen steeg vooral het aantal leerlingen in het primair onderwijs. In 1969 werd de leerplicht verlengd voor kinderen tot 15 jaar en in 1975 tot 16 jaar, met verplicht deeltijdonderwijs tot en met het schooljaar waarin de jongere 17 jaar wordt. Bij de invoering van het basisonderwijs in 1985 werden kinderen verplicht al vanaf hun vijfde onderwijs te volgen. Sinds 2007 zijn jongeren die nog geen startkwalificatie (minimaal een havo/vwo- of mbo-2 diploma) hebben behaald verplicht om tot hun achttiende verjaardag onderwijs te blijven volgen.
Stelling: de leerplicht moet terug naar 12 jaar.
voor
tegen

Slide 7 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er in de grondwet?
  1. De regering zorgt voor het onderwijs.
  2. Iedereen mag onderwijs geven. Maar de overheid houdt toezicht op het onderwijs (ook op mensen die onderwijs geven)
  3. De overheid zorgt voor openbaar onderwijs. Openbaar onderwijs is onderwijs voor iedereen. Ook voor mensen met een godsdienst of levensovertuiging. In de wet staat hoe de overheid zorgt voor het openbaar onderwijs.
  4. In elke gemeente moeten genoeg openbare basisscholen zijn. 
  5. In de wet staan de eisen die de overheid moet stellen aan de kwaliteit van het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs. 
  6. De eisen voor de kwaliteit van het basisonderwijs zijn zo opgeschreven, dat de kwaliteit van het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs hetzelfde kan zijn. Het bijzonder onderwijs mag wel zelf bepalen welke boeken en andere leermiddelen het gebruikt. Ook mag het bijzonder onderwijs zelf bepalen welke onderwijzers lesgeven.
  7. Bijzondere basisscholen krijgen van de overheid evenveel geld als openbare basisscholen. In de wet staat hoeveel geld het bijzonder voortgezet onderwijs van de overheid krijgt.
  8. De regering stuurt ieder jaar een verslag aan de Eerste en Tweede Kamer. Daarin staat hoe het gaat met de kwaliteit van het onderwijs.
Bijzonder onderwijs = onderwijs op religieuze grondslag of  'algemeen bijzonder'  (pedagogisch/onderwijskundige visie)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: het wordt tijd om het bijzonder onderwijs af te schaffen; iedereen moet hetzelfde (openbaar) onderwijs krijgen.
Vive la révolucion!
voor
tegen

Slide 10 - Poll

De wet van 1806 bepaalde dat lagere scholen voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Een leerplicht was er evenwel niet en kerkelijk gebonden scholen waren niet toegestaan. Uit dit laatste punt kwam de bekende schoolstrijd voort. Aan de eerste fase van de schoolstrijd kwam een einde dankzij de Grondwet van 1848. Deze legde vast dat het geven van onderwijs in beginsel iedereen vrij staat.
onderwijs = de grote gelijkmaker
Biedt het onderwijs gelijke kansen?

Slide 11 - Tekstslide

opdracht: 
🎓 Cultureel kapitaal

Ga staan als er thuis veel boeken in de kast staan.
Ga staan als jij of iemand in je gezin weleens naar een museum, concert of theater gaat.
Ga staan als je ouders (of verzorgers) een diploma hebben van het hbo of de universiteit.
💶 Economisch kapitaal

Ga staan als je met je gezin elk jaar op vakantie gaat, in Nederland of het buitenland.
Ga staan als je thuis een eigen laptop, computer of tablet hebt die je voor school kunt gebruiken.
Ga staan als je thuis weleens zorgen hoort over geld of rekeningen.
👥 Sociaal kapitaal

Ga staan als je mensen kent (buiten je familie) die jou later zouden kunnen helpen aan een stage of een baan.
Ga staan als je iemand hebt met wie je altijd kunt praten als het even niet goed met je gaat.
Dankzij het onderwijs bepaal jij zelf je toekomst en niet het salaris van je ouders.
eens
oneens
andere mening. Vraag mij; ik wil het uitleggen! :-)

Slide 12 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

sleutels to succes -> privileges
sociaal-economische status (economisch kapitaal)
sociaal kapitaal
cultureel kapitaal

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dankzij het onderwijs bepaal jij zelf je toekomst en niet jouw culturele/etnische achtergrond.
eens
oneens
andere mening. Vraag mij; ik wil het graag uitleggen! :-)

Slide 15 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

opdracht
welk soort kapitaal? doe opdracht 11
daarna de rest van §5.3

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende keer...
Welke verzorgingsstaat is de beste?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies