Opfrisser inleiding financiën H1 t/m H4

Opfrisser inleiding financiën H1 t/m H4
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Opfrisser inleiding financiën H1 t/m H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste verschil tussen vaste en vlottende activa?
A
Tijdsduur bezit
B
vaste activa staan op de debetzijde van de balans. vlottende activa op de creditzijde.
C
Waardevastheid
D
vaste activa hebben een grotere liquiditeit dan vlottende activa

Slide 2 - Quizvraag

Vaste activa langer dan een jaar in het bedrijf. 
Vlottende activa korter als een jaar.
Lease is een vorm van:
A
Kort vreemd vermogen
B
Lang vreemd vermogen
C
Eigen vermogen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteit zegt iets over:
A
In hoeverre je in staat bent om op korte termijn je schuldeisers te betalen
B
De verhouding tussen constante en variabele kosten
C
Hoe hoog je winst is voor de belastingen.
D
Hoe waarschijnlijk het is dat het bedrijf op lange termijn zijn schulden kan betalen.

Slide 4 - Quizvraag

Eigen vermogen/ totaal vermogen x 100%
ideaal: tussen de 25 en 40%
Een achtergestelde lening staat in de balans aan de .........
A
debet zijde
B
creditzijde
C
eigenvermogen zijde

Slide 5 - Quizvraag

achtergestelde lening valt onder eigen vermogen en staat aan de credit(passiva)zijde (het is een schuld)
De Quick ratio houdt geen rekening met de voorraden terwijl de Current ratio deze wel gebruikt bij het meten van de liquiditeit van een bedrijf. Dit is:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je als zzp-er geld aan jezelf uitbetaald is dat:
A
Loon
B
Een opname
C
Een onttrekking

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?
1: Benzinekosten voor jouw bestelbus zijn een voorbeeld van constante kosten.
2: Kosten voor jouw boekhoudpakket zijn constante kosten.
A
stelling 1 en 2 zijn juist
B
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
C
Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er in de exploitatiebegroting?
A
De totale activa van een bedrijf gedurende een bepaalde periode
B
De inkomsten en uitgaven van een bedrijf gedurende een bepaalde periode
C
De financieringsbronnen van een bedrijf

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij afschrijven op basis van een vast percentage van de boekwaarde:
A
Komt het eindbedrag nooit op 0 euro.
B
Schrijf je elk jaar hetzelfde bedrag af
C
Schrijf je altijd het maximaal mogelijke bedrag af volgens de belastingregels.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies