11.4 Je lijkt op

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

11.4 Je lijkt op ...

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit leer je in deze les...

  • Je kunt uitleggen wat chromosomen zijn.

  • Je kunt benoemen hoeveel chromosomen een menselijke cel bevat,
    en dat een eicel en zaadcel de helft daarvan bevatten.

  • Je weten hoe chromosomen het geslacht bepalen

  • Je weet hoe een zaadcel het geslacht bepaalt.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten jullie al van DNA?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Jouw bouwbeschrijving

- Staat 'beschreven' in       je chromosomen.

- Chromosomen is een lange sliert DNA.

- Alle chromosomen samen noem je het genoom.




Slide 6 - Tekstslide

Het genoom is als het ware de 'bouwbeschrijving' van je lichaam.
Chromosomen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Menselijke cel

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt zichzelf op. 

Als de cel zich deelt, deelt hij ook de chromosomen. 
In al jouw cellen zitten daardoor 46 chromosomen, waarin dezelfde bouwbeschrijving' staat. 

(Alleen de zaadcellen en eicellen dus niet.)



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom lijk je dan op je ouders?

De helft van jouw 'bouwpakket' komt van de 
23 chromosomen die je van je vader kreeg.

De helft van jouw 'bouwpakket' komt van de 
23 chromosomen die je van je moeder kreeg.




Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Karyogram van een lichaamscel van de mens.



Ze zijn diploid: dwz, ze hebben elk chromosoom 2x


van elk paar is 1 chromosoom van je moeder en 1 chromosoom van je vader afkomstig


Alle cellen hebben hetzelfde pakketje chromosomen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Hersencellen
D
Hypofyse cellen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Jongen of meisje
Het laatste paar chromosomen bepaald het geslacht

XX = vrouw

XY = jongen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alle eicellen hebben dus een x-chromosoom.

De helft van de zaadcellen hebben een X-chromosoom.
De helft van de zaadcellen hebben een Y-chromosoom.


Jongen of meisje

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zaadcel van de vader bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bepaalde cel bevat 13 chromosomen, kun je zeggen of dit een geslachtscel is of een lichaamscel?

A
Ja, lichaamscel
B
Ja, geslachtscel
C
Dat kan je niet zeggen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bepaalde cel heeft 18 chromosomen, kun je zeggen hoeveel chromosomen een levercel van dit organisme heeft?
A
9
B
18
C
36
D
Dat is niet te zeggen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de bak 

Wat?   Opdrachten 1 t/m 5 + 10 t/m 14 van 11.4

Ruth, Flint, Thijs, Manasse
Sven, Loes, Isa, Jesse
Ilse, Chelsea, Mila 

Blijven allemaal in de vergadering




Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit leer je in deze les...

  • Je kunt uitleggen wat chromosomen zijn.

  • Je kunt benoemen hoeveel chromosomen een menselijke cel bevat,
    en dat een eicel en zaadcel de helft daarvan bevatten.

  • De leerlingen weten hoe chromosomen het geslacht bepalen

  • De leerlingen kunnen uitleggen hoe een zaadcel het geslacht bepaalt.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde les
Voor de les van morgen zijn opdrachten 1 t/m 13 van paragraaf 11.4 af. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel 1. Wat is een chromosoom?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel 2. Een spermacel van een stier bevat 30 chromosomen. Hoeveel chromosomen bevat een uiercel van een koe?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel 3 & 4. Waarom bepaalt een eicel niet het geslacht?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

11.4 Leerdoelen, deel 2
 1. Je kunt uitleggen dat eigenschappen die vastliggen op je chromosomen erfelijk zijn.
2. Je kan uitleggen wat een aangeboren afwijking is en waardoor het veroorzaakt wordt.
3. Je kan benoemen op welke wijzen een arts de chromosomen van een ongeboren kind kan onderzoeken: vruchtwaterpunctie en vlokkentest
4. Je kunt uitleggen wat een gen en een allel is.
5. Je kunt uitleggen wat het genotype en fenotype is.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan dit?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid
Op je chromosomen liggen bepaalde eigenschappen (oogkleur)

Deze eigenschappen kun je 'overerven' van je ouders

Je krijgt dus 23 chromosomen met daarop bepaalde eigenschappen van je moeder en 23 chromosomen met daarop bepaalde eigenschappen van je vader


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft er bijvoorbeeld een broer/zus die een andere oogkleur/haarkeur heeft?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gen en allel
 ✔Chromosomen bestaan uit DNA
✔ Een gen is een stukje van een chromosomen dat info geeft over een eigenschap.
✔ Varianten van een gen noem je allelen. Bijv. het gen oogkleur heeft variant (allel) 'blauw' en 'bruin'. 




Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er bestaat een gen haarkleur. Noem minstens 3 bijbehorende allelen.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Genotype : de info van beide allelen van een gen.

Fenotype : wat je ziet van een eigenschap. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je fenotype wordt grotendeels bepaald door je genotype. Wat heeft echter ook invloed op je fenotype
A
Het DNA van je ouders
B
De geslachtschromosomen
C
Je omgeving
D
Je eigen keuzes

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Genotype + omgeving
maakt het fenotype

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaalt dan een gen je uiterlijk?
Een stuk DNA kan vertaald worden. 

Hierbij ontstaat uiteindelijk een specifiek eiwit. (1 gen codeert voor 1 eiwit)

Dit eiwit regelt vervolgens een klein onderdeel van je uiterlijk

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komt dit dan?

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aangeboren aandoeningen
  • Aangeboren aandoening: een aandoening of ziekte waarmee je geboren wordt. 
  • Erfelijke aandoening: Fout in de chromosomen geërfd van een van de ouders. 
  • Voorbeeld Syndroom van Down:  zij hebben 1 chromosoom extra in hun cellen bij paar #21.



Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen onderzoeken bij ongeboren baby's :
Vruchtwaterpunctie
De arts zuigt wat vruchtwater uit de baarmoeder op, in dit vruchtwater zitten ook cellen van de foetus, die vervolgens onderzocht kunnen worden.
Vlokkentest
De arts zuigt cellen uit de placenta, hierin zitten ook cellen van de foetus, die vervolgens onderzocht kunnen worden.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

11.4 Leerdoelen, deel 2
 1. Je kunt uitleggen dat eigenschappen die vastliggen op je chromosomen erfelijk zijn. 

2. Je kan uitleggen wat een aangeboren afwijking is en waardoor het veroorzaakt wordt.

3. Je kan benoemen op welke wijzen een arts de chromosomen van een ongeboren kind kan onderzoeken.

4. Je kunt uitleggen wat een gen en een allel is.

5. Je kunt uitleggen wat het genotype en fenotype is.

Eigenschappen liggen vast op chromosomen. Deze chromosomen erf je van je vader en je moeder. Daardoor erf je automatisch die eigenschappen mee. 
1
Een aangeboren aandoening is een aandoening die je al vanaf je geboort hebt. Het ontstaat door een fout in de chromosomen die je geërfd hebt van een van de ouders. 
2
vruchtwaterpunctie en vlokkentest
3
Een gen is een bepaalde eigenschap. Een allel is een variant op een gen. 
4
Genotype zijn al je erfelijke eigenschappen. Fenotype is hoe het genotype tot uiting komt en wordt ook deels bepaald door de omgeving. 
5

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb je nog extra uitleg nodig over 11.4?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat vind je lastig bij deze paragraaf?

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nu aan de bak
Je gaat nu  het volgende doen:
       - Maken de overige opdrachten van paragraaf 11.4
       - Is huiswerk voor volgende week


Extra uitleg nodig? Blijf even in de vergadering



       



Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies