Oefentoets H7 Materie

Oefentoets H7 Materie
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets H7 Materie

Slide 1 - Tekstslide

Stanley beweert: “Als alcohol van vloeibaar gasvormig wordt, veranderen de moleculen.”
Ivo beweert: “Als alcohol van fase verandert, veranderen de moleculen niet.”
Wie heeft of hebben gelijk of ongelijk?
A
Stanley en Ivo hebben allebei ongelijk.
B
Stanley heeft gelijk, Ivo heeft ongelijk.
C
Sranley heeft ongelijk, Ivo heeft gelijk.
D
Stanley en Ivo hebben allebei gelijk.

Slide 2 - Quizvraag

Het water in een cv-installatie zet uit als het wordt verwarmd.
Hoe komt dat?
A
De watermoleculen gaan sneller bewegen.
B
De watermoleculen worden groter.
C
Er komen steeds meer watermoleculen bij.

Slide 3 - Quizvraag

Als je een stof verwarmt, worden de moleculen groter. waar onwaar
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Alleen bij een hoge temperatuur kunnen moleculen bewegen.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Hoe dichter de moleculen bij elkaar zitten, hoe groter de aantrekkingskracht.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Een vloeistofthermometer is gevuld met alcohol. Als de temperatuur stijgt, zet de vloeistof uit en stijgt het niveau in de stijgbuis.
Hoe komt dat?
A
De alcoholmoleculen worden groter.
B
Er komt meer ruimt tussen de alcoholmoleculen.
C
Er komen steeds meer alcoholmoleculen bij.

Slide 7 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
A
een atoom is opgebouwd uit een of meer moleculen.
B
een molecuul is bij alle stoffen ongeveer even groot.
C
een molecuul is een bouwsteen van een atoom.
D
een molecuul is opgebouwd uit een of meer atomen.

Slide 8 - Quizvraag

Zout en meel zijn twee vaste stoffen. Vul in.
Een mengsel van vaste stoffen kun je scheiden door -------. In water lost zout ------ op en meel ----- . Hierdoor is water --------
geschikt als oplosmiddel.

Slide 9 - Open vraag

In Nederland wordt zout uit de grond gehaald. Het zout wordt opgelost in water dat de grond in wordt gepompt. Als het zout is opgelost, wordt het water weer omhoog gepompt. In het opgepompte water zit ook zand.
In Nederland wordt zout uit de grond gehaald. Het zout wordt opgelost in water dat de grond in wordt gepompt. Als het zout is opgelost, wordt het water weer omhoog gepompt. In het opgepompte water zit ook zand.
A
door indampen
B
door filtreren
C
door extraheren

Slide 10 - Quizvraag

Als je koffie zet met een koffiezetapparaat, ben je eigenlijk stoffen aan het scheiden.
Met welke scheidingsmethode worden de smaak- en geurstoffen uit de gemalen koffie gehaald?
A
extraheren
B
filtreren
C
indampen

Slide 11 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de moleculen bij het scheiden van stoffen?
A
De moleculen worden gezuiverd.
B
De moleculen worden ontleed.
C
De moleculen worden gesorteerd.
D
De moleculen worden kapotgemaakt.

Slide 12 - Quizvraag

Als je een gas samenperst, neemt de snelheid waarmee de moleculen bewegen toe.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Als gassen worden samengeperst, neemt het aantal botsingen per oppervlakte toe.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Als een gas in een ruimte wordt samengeperst, neemt de gasdruk af.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Moleculen zijn constant in beweging en zijn daardoor moeilijk te bestuderen. Daarvoor moeten ze worden afgeremd en stilgezet. Op de Radboud Universiteit in Nijmegen is dat eind vorige eeuw voor het eerst gelukt.
Wat gebeurt er met de temperatuur van een stof als de moleculen worden afgeremd?
A
de temperatuur daalt.
B
de temperatuur blijft gelijk.
C
de temperatuur stijgt.

Slide 16 - Quizvraag

Bij welke temperatuur bewegen moleculen niet meer?
A
0 C
B
273 C
C
0 K
D
273 K

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke temperatuur is de gasdruk 0 kPa? Kies de twee goede antwoorden.
A
0 C
B
-273 C
C
0 K
D
-273 K

Slide 18 - Quizvraag

In Nederland wordt zout uit de grond gehaald. Het zout wordt opgelost in water dat de grond in wordt gepompt. Als het zout is opgelost, wordt het water weer omhoog gepompt.
Hoe kun je het zout en het water scheiden?
A
door indampen
B
door filtreren
C
door extraheren

Slide 19 - Quizvraag

In welke reactievergelijking is het ontleden van water weergegeven?
A
waterstof+ zuurstof ---> water
B
water---> waterstof + zuurstof
C
water + zuurstof ----> waterstof
D
zuurstof ----> water + waterstof

Slide 20 - Quizvraag

Er zijn miljoenen soorten atomen
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

In één molecuul kunnen verschillende soorten atomen voorkomen.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Waterstofatomen kom je alleen tegen in het gas waterstof.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Tijdens een reactie verandert het aantal atomen niet.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Als je een stof ontleedt, gaan de atomen van de stof kapot.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Als je een stof ontleedt, gaan de moleculen van de stof kapot.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

De meeste atoomkernen bestaan uit twee verschillende soorten deeltjes. Vul in.
Een geladen deeltje in een atoomkern noem je een -------
Neutrale deeltjes in een atoomkern noem je ---------

Slide 27 - Open vraag

Het atoomnummer van de stof I-127 is 53.
Vul de juiste aantallen in.
De kern van de stof I-127 bestaat uit--------- protonen en------- neutronen.
In een atoom I-127 zijn------- elektronen aanwezig.

Slide 28 - Open vraag

Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Een kern is opgebouwd uit protonen en elektronen.
B
Een kern is opgebouwd uit neutronen en elektronen.
C
Een kern is opgebouwd uit protonen en neutronen.
D
De massa van een proton en een elektron is bijna even groot.

Slide 29 - Quizvraag

Het atoomnummer van de stof Na-22 is 11.
Vul de juiste aantallen in. De kern van de stof Na-22 bestaat uit ----- protonen en ------- neutronen.
In een atoom Na-22 zijn------ elektronen aanwezig.

Slide 30 - Open vraag

Je ziet gegevens van zes atomen.
Welke van deze atomen zijn isotopen van hetzelfde element?
A
de atomen A en B
B
de atomen A,C en D
C
de atomen A, D en E
D
de atomen A, E en F

Slide 31 - Quizvraag

Atoom 1 heeft 28 protonen en 32 neutronen.
Atoom 2 heeft 28 protonen en 30 neutronen.
Tania zegt: 'De atomen 1 en 2 zijn isotopen van hetzelfde element.' Stephanie zegt: 'De atomen 1 en 2 hebben een even grote atoommassa.' Wie heeft of hebben gelijk of ongelijk?
A
Tania en Stephanie hebben allebei ongelijk.
B
Tania heeft gelijk, Stephanie heeft ongelijk.
C
Tania heeft ongelijk, Stephanie heeft gelijk.
D
Tania en Stephanie hebben alle twee gelijk.

Slide 32 - Quizvraag

Je ziet gegevens van zes atomen.
Vul in.
Atoom A is een isotoop van atoom -----
Atoom B is een isotoop van atoom -----
Atoom C en atoom ---- hebben een gelijk aantal kerndeeltjes.

Slide 33 - Open vraag

Archeologen gebruiken voor ouderdomsbepaling een techniek met radioactief koolstof. Ze gebruiken hiervoor het isotoop C-14. Vul:
C14 heeft een massagetal van -----
C14 heeft 6 protonen en ---- neutronen..

Slide 34 - Open vraag