Nederlands: Taalvariatie en taalgebruik

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Link

dialect op de redactie ?
Wat vinden jullie:
mag er meer tussentaal gebruikt worden op de openbare zender, of houden we het bij Standaardnederlands ?
A
tussentaal mag van mij !
B
spreek maar Standaardnederlands !

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jongerentaal ??
Geef enkele voorbeelden.

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

1- Met het lichaam zelf

Om je boodschap te ondersteunen of te bekrachtigen, of om je relatie met de andere te uiten, kun je bewegingen en gebaren gebruiken. Je kan je boodschap kracht bijzetten door bewuste tekens te maken, bijvoorbeeld met je handen.
Welk effect kan dit hebben op de indruk die je nalaat? Geen bewegingen of gebaren maken tijdens het spreken, komt onnatuurlijk over. Verval ook niet in het andere uiterste: de gebaren te groot maken of te vaak gebaren gebruiken, kan de aandacht van het onderwerp afleiden.
Ook met je houding breng je een deel van je boodschap over.
Welk effect kan dit hebben op de indruk die je nalaat? Wie een open houding aanneemt, komt wellicht vriendelijker, aangenamer of jovialer over dan iemand die een gesloten houding aanneemt. Mensen zullen je misschien ook sneller in vertrouwen nemen als je hen met een open houding benadert.

2- Met de ogen

'Zijn ogen spraken boekdelen': dat is een bekende uitdrukking. Ogen tonen dan ook ontzettend veel emoties. Je kan bijvoorbeeld lachen met je mond, maar er toch ongelukkig uitzien door je ogen.
Welk effect kan dit hebben op de indruk die je nalaat? Niet alleen de emotie die een zender met de ogen uitstraalt, heeft een effect op de ontvanger. Ook het oogcontact zelf is heel belangrijk. Wie oogcontact maakt, toont interesse in de ander en dat is een onmisbaar element om een gesprek op een vlotte, aangename manier te laten verlopen.

3- Gezichtsuitdrukking of mimiek

Gezichtsuitdrukking of mimiek gebruik je onder andere om je gevoelens ten opzichte van de boodschap of het onderwerp te tonen.
Welk effect kan dit hebben op de indruk die je nalaat? Het is noodzakelijk om te beseffen dat je gezichtsuitdrukking kan verraden wat je denkt en voelt. Je wil een negatieve boodschap niet met woorden overbrengen, maar je doet het misschien onbewust toch met je mimiek. Als je bijvoorbeeld zegt dat iets heerlijk is, maar je gezicht verkrampt een beetje omdat je het echt niet lekker vindt, dan verraadt je mimiek je echte boodschap. En een verbale boodschap die niet overeenkomt met de non-verbale, kan wantrouwen opwekken bij de ontvanger.
Alle vormen van lichaamstaal geven de ontvanger informatie over de inhoud van je boodschap. Je non-verbale communicatie onder controle houden, zal er mee voor zorgen dat je het doel bereikt dat je graag wil bereiken.

Luister in de volgende video vooral naar de verschillende soorten lichaamstaal. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Link

Deze slide heeft geen instructies

bewust tekens creëren
Soorten lichaamstaal
Bv. open en gesloten
lichaamsbouw
Houding
Bv. vriendelijk en agressief
communicatie met de ogen, oogcontact
Communicatie met het lichaam
Gezichtsuitdrukking, mimiek
Bewegingen

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

culturele verschillen in gebaren en lichaamstaal...

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat betekent dit handgebaar ?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden:
1- Je beste vriend(in) vertelt dat haar hondje overleden is. Jij vertelt haar dat haar hondenras gemiddeld 11 jaar oud wordt en dat ze dus blij mag zijn dat ze zoveel tijd met haar hond heeft gehad. Je vriend(in) had vermoedelijk meer medeleven verwacht (expressieve laag) en een knuffel of een schouderklopje (relationele laag).

2- Je geeft in de klas een presentatie over transportmiddelen en blijft een hele tijd stilstaan bij jouw favoriete auto. Je gaat op in je verhaal en vertelt de grappigste anekdotes. Nochtans was de opdracht om een objectieve voorstelling te geven over de soorten vervoermiddelen en hun voor- en nadelen. De expressieve laag is hier belangrijker dan de zakelijke. Dat komt niet professioneel over en zal je niet objectief doen lijken.

Slide 17 - Link

Greta Thunberg
Welke laag maakt Greta Thunberg hier zeer zichtbaar ?
A
expressieve
B
zakelijke
C
relationele
D
appellerende

Slide 18 - Quizvraag

starten op
Als je iets wil vragen aan een leerkracht, belicht je best welke laag ?
A
expressieve
B
zakelijke
C
relationele
D
appellerende

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

als je van je grootouders iets wil bekomen...
A
zakelijke
B
expressieve
C
apellerende
D
relationele

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een leerkracht zegt tegen een leerling:
"Als je wat meer leest, zal dat je taal helpen ontwikkelen."
Wat is de zakelijke laag in deze boodschap ?
A
je bent (nog) niet erg sterk in taal
B
ik ben bezorgd om je punten voor dit vak
C
ik wil je bijsturen
D
ik wil dat je meer leest

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een leerkracht zegt tegen een leerling:
"Als je wat meer leest, zal dat je taal helpen ontwikkelen."
Wat is de appellerende laag in deze boodschap ?
A
je bent (nog) niet erg sterk in taal
B
ik ben bezorgd om je punten voor dit vak
C
ik wil je bijsturen
D
ik wil dat je meer leest

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

gesprek met je baas
gesprek met een klasgenoot
informeel
formeel
zakelijke laag
relationele laag
tussentaal
dialect

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Taal kan ervoor zorgen dat je mensen insluit (inclusie) of net uitsluit (exclusie). 

Je kan minderheidsgroepen op een bepaalde manier aanspreken: een neutraal woordgebruik dat niemand uitsluit zorgt voor inclusie in de samenleving. Inclusie is de eerste vereiste voor integratie.

Exclusie in taalgebruik vind je nog vaak in alledaagse taal: woorden als 'allochtonen', 'vluchtelingenstroom', 'blanken', 'verpleegsters' ... zorgen ervoor dat mensen uitgesloten worden of zich niet aangesproken voelen. Zulke taal is vaak niet neutraal en heeft een negatieve connotatie (gevoelswaarde).

Daarnaast is taal gebonden aan de tijdsgeest: woorden die ooit vanzelfsprekend waren, zijn dat plots niet meer. De actualiteit beïnvloedt taal: 'black lives matter' heeft de taaldiscussie over 'zwart' en 'wit' doen oplaaien. 

Taal is steeds in evolutie: of het nu gaat om spellingsregels, grammaticaregels of woordenschat keuzes, taal evolueert mee met de maatschappij.

Dat inclusieve karakter van taal zit vaak in kleine details !

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

starten op 1:05 - tot 1:22

Slide 27 - Video

stoppen op 00:32
Welke mogelijke inclusieve term zou je kunnen gebruiken om "dames en heren" te vervangen ?
(denk aan de NMBS, radiostations, een groot publiek,...)

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

inclusief
exclusief
lerares
vroedvrouw
verpleegkundige
leidinggevende
verloskundige
bazin
geneesheer
leerkracht

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe benoem je iemand met een bleke huidskleur ?
A
blank ?
B
wit ?
C
kaukasisch ?
D
westers ?

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wit is een kleur, net zoals zwart. Aan die kleuren hangt verder geen betekenis vast. 

'Blank' betekent onbevlekt en zuiver. Daardoor roept het woord een positiever gevoel op dan zwart. Zo creëer je met taal een verschil tussen mensen met een witte en een zwarte huidskleur. 

Het woord 'Kaukasisch' stamt uit de 18de en 19de eeuw, toen verschillende indelingen van de menselijke wereldbvolking bedacht werden. Eén van die groepen waren de Europese of Kaukasische mensen. Deze term kreeg een negatieve bijklank in de tijd van Hitler. Nu wordt het woord 'Caucasian' vooral nog in de VS gebruikt, bijvoorbeeld op invulformulieren van de overheid. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk(e) woord/beschrijving verkies je voor iemand die afkomstig is uit het buitenland of ouders heeft die afkomstig zijn uit het buitenland?
A
allochtoon
B
migrant
C
nieuwkomer
D
persoon met een migratieachtergrond

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies




Op dit moment wordt de voorkeur gegeven aan de benaming 'mensen met een migratieachtergrond': dat is een breed begrip dat de hele groep mensen omvat: ouders of grootouders die gemigreerd zijn, mensen die gevlucht zijn uit hun land, inwoners uit buurlanden die hier zijn komen wonen ...

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk(e) woord/beschrijving verkies je voor iemand die een beperking of handicap heeft?
A
gehandicapte
B
mindervalide
C
andersvalide
D
persoon met een handicap

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De voorkeur gaat uit naar 'mensen of personen met een handicap of beperking'. De hoofdreden is dat je zo benadrukt dat zij ook gewoon mensen zijn. De keuze tussen het woord handicap of beperking is heel situatiegebonden. Sommige mensen en instanties gebruiken liever het woord handicap dan beperking. Een achterliggende gedachte is dat iedereen eigenlijk beperkingen heeft en dat de benaming daardoor niet klopt. 

De woorden 'mindervalide' en 'andersvalide' stammen uit de jaren 1980 en hebben een negatieve connotatie: mensen zullen zich minderwaardig of anders voelen, terwijl dat niet nodig is. 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exclusie door taalgebruik kan ook subtieler gebeuren, zoals bijvoorbeeld hier: "een vloedgolf aan vluchtelingen"/"de vluchtelingencrisis"
hoe heet deze beeldspraak ?
A
woordspeling
B
metaforen
C
rijm
D
vergelijking

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent een tsunami?

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat suggereert deze krantenkop eigenlijk?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vind je de woordkeuze gepast in deze context? Waarom wel of niet? Beargumenteer je antwoord.

Slide 41 - Open vraag

Als je deze vraag moeilijk kan beantwoorden, stel jezelf dan deze vraag: Vind je het oké om het thema migratie te vergelijken met een tsunami?
We dienen ons steeds bewust blijven van:
onze taalvariëteit,
welke laag we belichten,
welke non-verbale communicatie we toepassen,
welke metaforen we (onbewust) gebruiken of overnemen...
want we zeggen zoveel meer, dan enkel met woorden...


Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies