Syntaxis, herhaling en oefeningen (bijeenkomst 7 online)

Syntaxis 1.1
Bijeenkomst 7 

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Syntaxis 1.1
Bijeenkomst 7 

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis activeren

Slide 2 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk
voorzetsels.

Slide 3 - Woordweb

werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
doen
zijn
Mila wordt vanmiddag uitgenodigd.
René wordt docent.
Zij zijn jaren geleden getrouwd op Ibiza.
Het schilderij werd vernield door de boze bezoeker van het museum.

Slide 4 - Sleepvraag

Kun je deze vragen beantwoorden?

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste wat je moet weten om vast te stellen of iets een voorzetselvoorwerp is?
Wat zijn nog zaken die je kunnen helpen bij het zoeken van het vzv?
Wat hebben voornaamwoordelijke bijwoorden met het vzv te maken?
Kan een vzv voorkomen met een ww. gez? En met een naamw gez?
En bij een lv?


Slide 6 - Tekstslide

Bedenk zoveel mogelijk werkwoorden die een vast (en figuurlijk) voorzetsel bij zich hebben.

Slide 7 - Woordweb

Nog even wat vragen
Wat doet de bijwoordelijke bepaling eigenlijk in een zin?
Waar zegt de bijwoordelijke bepaling iets over?
Waarin verschilt een bijwoordelijke bepaling erg van de andere zinsdelen?

Slide 8 - Tekstslide

Welke bepalingen van gesteldheid zijn er?
Een bepaling van gesteldheid zegt altijd iets over …..
Wat heeft het woord vinden met de bepaling van gesteldheid te maken?
Wat is het belangrijkste verschil tussen de bijwoordelijke bep. en bepaling van gesteldheid?

Slide 9 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Een zin met een naamwoordelijk gezegde kan nooit een lijdend voorwerp hebben.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noemen we het zinsdeel?
Kenny is al het wachten nu ZAT.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
C
voorzetselvoorwerp
D
bepaling van gesteldheid

Slide 11 - Quizvraag

Kun je voor elk zn een lw zetten?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

In welke zinsdelen kan als enig woord een bijvoeglijk naamwoord voorkomen?

Slide 13 - Open vraag

Hoe herken je zowel bepaalde als onbepaalde rangtelwoorden?

Slide 14 - Open vraag

Kun je van een zww zeggen dat het het belangrijkste werkwoord van de zin is?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord

Slide 16 - Sleepvraag


Op welke twee manieren kun je in deze zin 'bleken' benoemen?
Na de verhuizing bleken de kopjes kapot.

Slide 17 - Open vraag

Benoem het zinsdeel:
Je bent DAT MENS toch niets verplicht.

Slide 18 - Open vraag

Ontleed (met tekens)de zin:
Ik een luilak?

Slide 19 - Open vraag

Ontleed de zin:
Boos gaf Hendrik de kast een schop.

Slide 20 - Open vraag

Waarom is de volgende zin problematisch bij het ontleden?

De politie dwong de feestvierders te vertrekken.

Slide 21 - Tekstslide

Ontleed de zin:
De peuter weegt al 20 kilo.

Slide 22 - Open vraag

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 23 - Open vraag

Waarom is het ontleden van de volgende  zin problematisch?
De hardloper rende twee rondjes.

Slide 24 - Tekstslide

Tussenwerktijd
1. Ontleed de zinnen in de tekst.                                                                    (Print het bestand, of schrijf de zinsdelen op.)
2. Benoem de vetgedrukte woorden in de tekst.

Slide 25 - Tekstslide

Nabespreken

Slide 26 - Tekstslide

Na de vakantie:
Zorg dat je alles geleerd en geoefend hebt.
Je kunt zinnen redekundig ontleden, woorden taalkundig benoemen en je hebt inzicht in grammaticale verschijnselen.

Slide 27 - Tekstslide