Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
aiToolsTab
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
VWO1 h.2 taalverzorging spelling van de werkwoorden les 2
h.2 Taalverzorging
werkwoordspelling
les 2
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
15 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
h.2 Taalverzorging
werkwoordspelling
les 2
Slide 1 - Tekstslide
We bespreken het
huiswerk
.
wat de
persoonsvorm
is en hoe je die vindt.
We bespreken de
kenmerken
die bepalen hoe je een
persoonsvorm
schrijft.
Jullie gaan oefenen met de
persoonsvorm tegenwoordige tijd
.
Wat doen we deze les?
Slide 2 - Tekstslide
Pak je boek en zoek de opdracht 5 op (blz. 39)
huiswerk
opdracht 5 blz.39
klankverandering in de vt bij sommige werkwoorden
Slide 3 - Tekstslide
opdracht 6
opdracht 6 blz.39
Deze cartoons wijzen erop dat je in gesproken taal spelfouten in werkwoorden niet kunt horen.
Slide 4 - Tekstslide
opdracht 7 (blz.40)
opdracht 7 blz.40
De vorm van de persoonsvorm wordt bepaald door:
het onderwerp van de zin, en of dit enkelvoud of meervoud is;
de tijd waarin de zin staat.
Slide 5 - Tekstslide
opdracht 8 (blz.40 + 41)
opdracht 8 blz.40
In de tegenwoordige tijd is in het enkelvoud de persoonsvorm van de tweede en derde persoon hetzelfde.
In de verleden tijd is de persoonsvorm in het enkelvoud voor alle personen hetzelfde.
In het meervoud is deze ook voor alle personen gelijk.
Slide 6 - Tekstslide
persoon
getal
tegenwoordige tijd
1e persoon
enkelvoud
ik-vorm
ik
lach
2e persoon
enkelvoud
ik-vorm + t
(jij voor de pv)
jij
lach
t
ik-vorm
(je, jij achter de pv)
lach
jij
3e persoon
enkelvoud
ik-vorm + t
zij
lach
t
1e persoon
meervoud
infinitief
(= hele werkwoord)
we
lach
en
2e persoon
meervoud
infinitief
jullie
lach
en
3e persoon
meervoud
infinitief
zij
lach
en
Slide 7 - Tekstslide
Na deze les:
- ken je de
drie kenmerken
die invloed hebben op
de persoonsvorm:
getal
,
persoon
en
tijd
.
- kun je de
ik-vorm
van een werkwoord bepalen.
- kun je de
persoonsvorm
in de
tegenwoordige tijd
op de juiste manier
vervoegen
.
Leerdoelen
Slide 8 - Tekstslide
de persoonsvorm
wat is dat?
Slide 9 - Woordweb
De persoonsvorm (
pv
) is een vorm van een
werkwoord
.
Als er
één
werkwoord in de zin staat, dan is dat de
persoonsvorm
.
Ik
fiets
vandaag naar school.
Wanneer er
meer
werkwoorden in de zin staan, kun je de persoonsvorm vinden op
drie
manieren.
Slide 10 - Tekstslide
Ik
heb
vandaag gefietst. Ik
had
vandaag gefietst. (
heb
is de pv)
Ik
heb
een ijsje mogen kopen.
Wij
hebben
een ijsje mogen kopen.
(
heb
moet meervoud worden (
hebben
) en is dus de persoonsvorm).
1. Zet de zin in een andere
tijd
en het werkwoord dat
verandert
is de pv.
2. Verander het
getal
van het onderwerp, dan moet de pv mee veranderen.
Slide 11 - Tekstslide
Zij
heeft
vandaag gefietst.
Heeft
zij vandaag gefietst?
H
eeft
staat voorop en is dus de pv
3. Maak de zin
vragend
, het werkwoord dat voorop komt te staan is de pv.
Slide 12 - Tekstslide
Neem de volgende zin over en verander de tijd van tegenwoordige tijd in de verleden tijd.
Waarom gebruik jij geen potlood?
Slide 13 - Open vraag
Neem de volgende zin over en verander de tijd van verleden tijd in de tegenwoordige tijd.
Zij had haar knie bezeerd.
Slide 14 - Open vraag
Neem de volgende zin over en verander het getal van het onderwerp van enkelvoud naar meervoud. Verander ook de persoonsvorm van getal.
Jij hebt je kamer opgeruimd.
Slide 15 - Open vraag
In welke zin is de persoonsvorm (pv) in hoofdletters geschreven?
A
Wanneer wil jij met mij AFSPREKEN?
B
Morgen ZAL ik mijn nichtje bellen.
C
Zij mocht niets ZEGGEN tegen haar zusje.
D
Zoiets had ik niet van jou VERWACHT.
Slide 16 - Quizvraag
In welke zin is de persoonsvorm in hoofdletters geschreven?
A
Waarom wil zij het niet VERTELLEN?
B
Hij heeft het niet DURVEN vertellen.
C
Tijdens de les VERTELT zij een spannend verhaal.
D
Morgen wil de docent het MELDEN bij de rector.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de zin?
De jongen wil naar school fietsen.
A
De jongen
B
wil
C
naar school
D
fietsen
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord in de volgende zin moet ook meervoud worden, als het onderwerp meervoud wordt?
De jongen wil naar school fietsen.
A
De jongen
B
wil
C
naar school
D
fietsen
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen rijtjes werkwoorden links en rechts?
loop - lopen verzet - verzetten lacht - lachen
geniet - genieten maak - maken spaar - sparen
Slide 20 - Open vraag
Wat is het verschil tussen de dikgedrukte woorden in de rijtjes links en rechts?
ik
loop -
jullie
lopen
mijn zus
lacht -
wij
lachen
hij
geniet -
zij
genieten
jij
schildert -
de buren
schilderen
Slide 21 - Open vraag
Wat is het verschil tussen de dikgedrukte werkwoorden in de rijtjes links en rechts?
ik
loop
- jij
liep
jij
schildert -
jij
schilderde
hij
lacht
- hij
lachte
wij
kijken
-
wij
keken
Slide 22 - Open vraag
Je hebt nu gezien dat verschillende zaken de
schrijfwijze
van een
werkwoord
beïnvloeden.
1.
persoon
- 1e persoon, 2e persoon, 3e persoon
2.
getal
- enkelvoud of meervoud
3.
tijd
- tegenwoordige tijd, verleden tijd.
Werkwoorden kunnen
verschillende
vormen hebben. Je kunt het hele werkwoord
vervoegen
(= aanpassen).
Om een werkwoord goed te schrijven moet je regels toepassen. De eerste regel is die van de
persoonsvorm tegenwoordige tijd
.
Slide 23 - Tekstslide
persoon
getal
1e persoon
enkelvoud
ik
2e persoon
enkelvoud
je, jij
3e persoon
enkelvoud
hij, zij/ze, het
1e persoon
meervoud
wij, we
2e persoon
meervoud
jullie
3e persoon
meervoud
zij/ze
Slide 24 - Tekstslide
persoon
getal
tijd
lachen
1e persoon
enkelvoud
tegenwoordige tijd
ik
lach
2e persoon
enkelvoud
tegenwoordige tijd
jij
lacht
3e persoon
enkelvoud
tegenwoordige tijd
zij
lacht
1e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
we
lachen
2e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
jullie
lachen
3e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
zij
lachen
Slide 25 - Tekstslide
De ik-vorm
De
ik-vorm
is de vorm van het werkwoord die je noteert als 'ik' ervoor of erachter staat. Let op: de ik-vorm staat
altijd
in de tegenwoordige tijd
!
hele werkwoord ik-vorm
fietsen: ik
fiets
fiets
ik
verkopen: ik
verkoop
verkoop
ik
houden: ik
houd
houd
ik
pakken: ik
pak
pak
ik
Slide 26 - Tekstslide
Noteer de
ik-vorm
van de volgende werkwoorden:
slapen - bakken - ontplooien - bestellen
Slide 27 - Open vraag
Voorbeeldvraag:
Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:
3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd:
werken
Hij werkt
onderwerp persoonsvorm
Mijn zus werkt
onderwerp persoonsvorm
Slide 28 - Tekstslide
Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:
1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: geven
Slide 29 - Open vraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:
3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: gebruiken
Slide 30 - Open vraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:
2e persoon meervoud tegenwoordige tijd: verhuizen
Slide 31 - Open vraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:
2e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: besteden
Slide 32 - Open vraag
Hoe vond je de opdrachten gaan?
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 33 - Poll
Schrijf op in je
agenda dinsdag (a1a)
:
Maak het werkblad in Magister
Leer de theorie van h.2.2 werkwoorden vervoegen
(gele blok blz. 40 + 41 + 42)
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Spelling persoonsvorm in de tt
January 2024
-
36 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Persoonsvorm in tt en vt
June 2025
-
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 3
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
-
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Spelling persoonsvorm in de vt
January 2022
-
25 slides
Steunles spelling
Middelbare school
vmbo, mavo
Leerjaar 1
1.7 Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp
October 2025
-
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
Groep 7-8 | werkwoordspelling | verleden tijd
August 2025
-
28 slides
Nederlands
Werkwoordspelling
+2
Basisschool
Groep 7,8
TisTaal by Dutchily E.E.
Starttaal vooraf thema 3 hoofdstuk 4.
September 2024
-
22 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Groep 5-6 | werkwoordspelling | enkelvoud-meervoud
November 2024
-
30 slides
Nederlands
Werkwoordspelling
+1
Basisschool
Groep 5,6
NTC DEF@ctO nl E.E