Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H1 - Kopen kost geld
Slide 1 - Tekstslide
Wat komt in het hoofd- stuk denken jullie?
Slide 2 - Woordweb
Welke toetsen krijgen jullie nog?
PW H1 - Kopen kost geld (30 juli)
S.O verdieping, rekenen en topografie (12 augustus)
(PWW) H2 - Aan het werk (27 augustus)
Slide 3 - Tekstslide
Huiswerk
Maken introductie opdracht 1, 2 en 3.
Daarna maken de instaptoets.
Slide 4 - Tekstslide
1.1 Geld
Slide 5 - Tekstslide
Economie
Economie heeft te maken met geld.
Geld dat je krijgt of verdient, zijn je inkomsten.
Als je iets koopt, geef je geld uit, het zijn je uitgaven.
Slide 6 - Tekstslide
Het geld dat je verdient bij je bijbaantje zijn je....
A
inkomsten
B
uitgaven
Slide 7 - Quizvraag
Als je eten, kleding of bijvoorbeeld een computer koopt, dan zijn dat je....
A
inkomsten
B
uitgaven
Slide 8 - Quizvraag
Geld verdienen
Het geld dat je krijgt en het geld dat je verdient, is bij elkaar je inkomen.
Loon is het geld dat je verdient met werken (salaris).
Je kunt meteen alles uitgeven, maar je kan ook, geld bewaren: sparen.
Slide 9 - Tekstslide
Leg de volgende begrippen uit: Inkomen, loon (salaris) en sparen.
Slide 10 - Open vraag
Sparen
Je spaart voor een bepaald doel, maar je kan ook sparen voor later.
Jullie ouders sparen misschien om reserve te hebben voor als iets kapot gaat.
Sparen voor een doel en sparen uit voorzorg zijn verschillende spaarmotieven.
De bank betaalt je een vergoeding, de rente. Het bedrag wordt na een tijdje groter.
Slide 11 - Tekstslide
Waar ben jij op dit moment vooraan het sparen?
Slide 12 - Open vraag
Huiswerk
Maken van cursus 1.1 blz. 8 t/m 10. Als je onder de prikker werkt maak je vraag 1 t/m 15.
Slide 13 - Tekstslide
Geld uitgeven
Uitgaven verdelen we in drie soorten:
Dagelijkse uitgaven: de gewone uitgaven die je regelmatig doet, zoals boodschappen.
Vaste lasten: uitgaven die iedere maand, kwartaal of jaar terugkomen.
Incidentele uitgaven: uitgaven die je soms doet, vaak grote bedragen.
Slide 14 - Tekstslide
Vul bij alle uitgaven een voorbeeld: (dagelijkse uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven)
Slide 15 - Open vraag
Budget
Het is handig om bij te houden waar je geld aan uitgeeft. Je schrijft op war je inkomsten zijn. Dan weet je wat je kan uitgeven dat is budget (budget = wat je te besteden hebt).